Dit is mijn vierde en laatste post over de zomerschool van vorige week. Vorige keer doken we de geschiedenis in, maar de vraag van vandaag is: hoe staat de situatie er in onze tijd voor? Toen ik aan mijn opleiding Fysica begon, verbaasde het me helemaal niet dat meisjes een minderheid vormden in deze richting. Wat me wél verbaasde was dat de situatie bij Wiskunde omgekeerd was: er waren maar twee jongens in een groep van zo’n twintig eerstejaars. Nu kun je je met kleine aantallen aan grote fluctuaties verwachten, maar de daaropvolgende jaren herhaalde zich een vast patroon: 10% vrouwen bij Fysica, 10 à 20% mannen bij Wiskunde. Fysica mag dan een groter recruteringsprobleem hebben onder vrouwen, Wiskunde raakt ze onderweg kwijt. Dat ‘leaky pipeline‘-fenomeen is misschien nog erger: dan zit je daar met een lokaal vol vrouwen die graag wiskunde willen doen en dan lopen ze alsnog weg… Het kan natuurlijk best dat vele studentes aan een opleiding Wiskunde beginnen met het idee om in het onderwijs te gaan, maar dan nog zou je verwachten dat een aantal jaar aan de universiteit een groter aantal onder hen zou aansporen om in het onderzoek verder te gaan. Toch gebeurt dat zelden. En daarom zijn er organisaties zoals European Women in Mathematics (EWM) nodig om zich in te spannen hier wat aan te veranderen.
Overigens speelt het ‘leaky pipeline‘-fenomeen vrouwen in alle faculteiten parten: onderstaande grafiek, gebaseerd op het Nederlandse rapport ‘Monitor vrouwelijke hoogleraren 2009‘ (p. 8), gaat over alle universitaire richtingen, niet enkel de exacte vakken. Deze grafiek wordt ook wel een ‘schaardiagram’ genoemd: er studeren aanvankelijk ongeveer evenveel vrouwen als mannen af (scharnier van de schaar), maar in de verdere carrière lopen de percentages mannen en vrouwen steeds verder uiteen (messen van de schaar).

Deze grafiek toont het ‘leaky pipeline’-fenomeen: hoewel er iets meer vrouwen dan mannen afstuderen, daalt hun procentuele aanwezigheid bij elke volgende carrièrestap. De grafiek is gebaseerd op Nederlandse gegevens uit 2008.
Hoe verder je teruggaat in de tijd, hoe minder voorbeelden er te vinden zijn van bekende vrouwen in de harde wetenschappen. Lange tijd waren vrouwen niet welkom aan de universiteit (daarover méér in de vorige post), dus dan is het te begrijpen dat ze ook geen doorbraken konden forceren in universitaire disciplines. Tegenwoordig echter staat het iedereen vrij om te studeren wat hij of zij wil en toch zijn er verhoudingsgewijs nog steeds weinig uitblinkers in de exacte vakken. Ontstaat deze wanverhouding door een verschil in aangeboren mentale capaciteiten tussen mannen en vrouwen? Is er een glazen plafond? Of is er nog iets anders aan de hand?
Dinsdag was er een panelgesprek over dit onderwerp. Als inleiding voor de discussie was er een presentatie van Marieke van den Brink: zij schreef een doctoraat over de aanwerving van hoogleraren aan Nederlandse universiteiten (in de periode 1995-2005) met een specifiek oog voor man-vrouw verhoudingen. In België en Nederland zijn slechts 11% van de professoren in de wiskunde vrouwen. Hoe veelzeggend dit getal ook is, het is zeer moeilijk om de oorzaken te achterhalen. Van den Brink heeft ontdekt dat er subtiele mechanismen meespelen, waarbij er geen sprake is van een bewuste discriminatie van vrouwen, maar die toch in hun nadeel spelen. (Een voorbeeld hiervan: in bestaande netwerken zitten nu meer mannen en door dit netwerk te gebruiken in de zoektocht naar nieuwe medewerkers blijft de bestaande meerderheid aan mannen gehandhaafd.) Het is natuurlijk nuttig om meer te weten over wat er speelt achter de deuren van selectiecommissies, maar wat je nu precies met die informatie kunt doen is minder duidelijk. Er is in elk geval een toegankelijk boek van Van den Brink, waarin ze mythen, feiten en aanbevelingen op een rijtje zet. Als er in alle commissies één iemand dit boek leest en zich zo van de impliciete processen bewust wordt, is er al hoop op beterschap.
De aangeboren verschillen tussen mannen en vrouwen zijn klein, veel kleiner dan we vaak geneigd zijn te denken. Populair ‘wetenschappelijke’ boeken over mannen-en-vrouwen benadrukken de verschillen en vergeten daarbij te zeggen dat we meer op elkaar lijken dan dat we verschillen! Preciezer geformuleerd: de variantie binnen een groep jongens/mannen, of binnen een groep meisjes/vrouwen, is veel groter dan de variantie tussen mannen en vrouwen. Dit laatste punt wordt wel duidelijk gemaakt door bijvoorbeeld John Hattie (boek uit 2009). Ook journaliste Asha ten Broeke is van mening dat het idee m/v geen direct gevolg is van louter evolutionair-biologische sekseverschillen, maar grotendeels een product van onze cultuur.
Het verschil in gedrag en voorkeuren tussen mannen en vrouwen is dus hoofdzakelijk cultureel bepaald. Een belangrijk mechanisme is het bestaan van stereotypen die zeggen dat ‘de’ man sterk, slim en doelgericht zou (moeten) zijn, terwijl ‘de’ vrouw sociaal en zorgend zou (moeten) zijn. Ook beroepsgroepen worden gestereotypeerd: zo zou ‘de’ wiskundige zeer slim maar sociaal gehandicapt zijn, terwijl ‘de’ wetenschapper in zijn witte labojas totaal krankzinnige experimenten opzet. Op haar blog onderschrijft Ten Broeke de stelling dat stereotypen de belangrijkste oorzaak zijn van het lage aantal wiskundevrouwen. De m/v-stereotypen zijn zeer duidelijk op de speelgoedafdeling: de roze gloed is van ver te zien en leidt meisjes vlot naar ‘hun’ speelgoed. (Daarbij is het leuk om te weten dat honderd jaar geleden de kleurconventies omgekeerd waren: roze was voor jongens, omdat dit een ‘sterkere’ kleur was, en blauw was voor meisjes, omdat dit zogenaamd beter bij hun gevoeligere karakter paste… De kleuren zijn dus omgedraaid, maar de redenen niet.) Wellicht is het leuker voor meisjes én jongens als hun ouders de stereotypen proberen doorbreken: dan is er dubbel zoveel speelgoed om uit te kiezen!
Maar er zijn ook mensen die helemaal niets te kiezen hebben, omdat ze de pech hebben in een arm land geboren te zijn en helemaal geen opleiding krijgen. Als we de man-vrouw verhouding iets meer in balans kunnen brengen, kunnen we het hebben over waar het echt om gaat: uiteindelijk gaat het om diversiteit. Dit vond ook Marianne Løken, die op donderdag een voordracht hield. In haar project “Write about your choice“, vraagt Løken aan meisjes, die wél voor exacte vakken hebben gekozen, waarom ze deze keuze hebben gemaakt, in de hoop hier lessen uit te kunnen trekken.
Op de zomerschool waren er heel wat talentvolle jonge wiskundigen: dit stemt hoopvol voor de toekomst. Ook was het zeer duidelijk dat er niet één type ‘wiskunde-vrouw’ is, maar dat ‘vrouwen die wiskunde doen’ een heerlijk diverse groep vormen. Eén van de weinige mannelijke wiskundigen op het congres verwoordde het goed: hem maakte het niet of er meer vrouwen in zijn groep zouden komen werken; hij hoopte gewoon dat er meer verschillende soorten mensen zouden meedoen, want dat zorgt voor een ander, opener klimaat en is gewoon leuker. Het zou mooi zijn als het enige typische kenmerk van een wiskundige zou zijn ‘iemand die goed is in wiskunde’, ongeacht religie, klasse, nationaliteit, of geslacht.
Pingback: Nachtelijke beroepsmisvorming » Sylvia's blog