Studio Skoop in Gent is een heerlijke bioscoop om retro-films in te bekijken. De infrastructuur is misschien niet zo hi-tech als bij Kinepolis, maar de prijzen zijn er lager en de oude, geschilderde filmaffiches in de zalen geven meer sfeer. Een prima plek dus om (eindelijk) “The King’s Speech” te zien.
Toegegeven, ik was niet wild enthousiast om naar deze film te gaan. “The King’s Speech” won in 2010 weliswaar de oscar voor Beste Film en nog drie andere oscars, maar een echte kwaliteitsgarantie is dat niet. Het verhaal is ook niet spectaculair, maar juist dat laat toe er een mooie film van te maken: een geloofwaardig plot, met nadruk op de karakters en hun onderlinge relaties. Ik had nog nooit iets over het verhaal van de Britse koning George VI gehoord; na afloop had ik dan ook geen enkel idee of de film al dan niet historisch correct was. (Volgens de Engelstalige Wikipedia valt dat goed mee.) Ik had vooral het gevoel een degelijke film gezien te hebben. Als je de film nog wilt gaan bekijken, kun je de volgende twee paragrafen beter niet lezen. (Anderzijds is de film zeker nog de moeite waard ook als je het verhaal al kent.)
Het verhaal gaat over de Britse prins Albert (later koning George VI). Hij stottert, wat hem hindert bij het geven van speeches. Nochtans wordt van hem verwacht dat hij het Britse volk toespreekt, ondermeer via de radio – in die tijd een nieuw medium. De prins komt in behandeling bij Lionel Logue, een logopedist die er onconventionele, maar effectieve methodes op nahoudt. Hoewel prins Albert graag wat afstand houdt, spreekt Lionel hem steevast aan met “Bertie”, een koosnaam die eigenlijk enkel diens vrouw mag gebruiken.
De therapeut wedt voor een stuiver dat de prins wél kan praten zonder stotteren. Daartoe zet hij hem een koptelefoon op met heel luide muziek, zodat hij zichzelf niet kan horen praten, en vraagt aan de prins om een stuk voor te lezen uit Hamlet (jawel, de bekende monoloog met de frase “to be, or not to be”). Om te bewijzen dat de prins dit kan voorlezen zonder haperen, neemt Lionel zijn stem op, op plaat. De prins begint er wel aan, maar gelooft er niets van en trapt het af. Pas later beluistert hij de plaat en hoort zichzelf voor het eerst praten zonder stotteren. Dit wekt een indruk van hoe zijn leven zou kunnen zijn, wat hem motiveert om de therapie te hervatten.
Hoe dit verder afloopt kun je beter zelf gaan bekijken. Hier wil ik het liever hebben over die platenspeler. Tegenwoordig is zo’n pick-up niet bepaald vooruitstrevend, maar roept het eerder nostalgische gevoelens op. In de context van de film echter zijn radio’s, koptelefoons, microfoons, platenspelers en -recorders moderne, hoog-technologische apparaten. Ook nu nog blijf ik het concept achter de platenspeler een fantastisch idee vinden.
Lange tijd was geen mens bij machte om geluid te bewaren. We konden teksten noteren in schrifttekens, maar als iemand de taal niet sprak, wist hij ook niet hoe de woorden moest klinken. (Bij dode talen, zoals het oud-Egyptisch, is dat een probleem: we kunnen de betekenis van hiërogliefen nu wel ontcijferen, maar hoe de taal klonk is grotendeels giswerk, waarbij de hiaten worden opgevuld met klanken uit het Arabisch.) Zelfs als je weet hoe de taal klinkt, zegt een geschreven tekst niet hoe een specifieke stem klonk, of hoe een bepaald citaat op een historisch moment werd uitgesproken. Bij muziek is de situatie vergelijkbaar: je kunt het ritme en de melodie noteren met behulp van notenbalken, maar daarmee weet je nog niet hoe die ene opvoering door die ene organist precies klonk in die ene kerk. Dat we geluid kunnen opnemen en later opnieuw afspelen lijkt heel gewoon, maar wat een wonder der techniek was het: die eerste keer dat een stem op plaat werd opgenomen en daarna opnieuw weerklonk.
Thomas Edison heeft heel wat uitvindingen op zijn naam staan, waarvan de bekendste de gloeilamp is – die binnenkort zelf in het museum belandt. In 1877 realiseerde Edison de fonograaf. Deze rechtstreekse voorloper van onze platenspeler gebruikte geen platte schijf, maar het oppervlak van een cilinder als geluidsdrager. (Deze manier van opnemen op rollen lijkt op het werkingsprincipe van een ouderwetse seismograaf.) In de oorspronkelijke, gepatenteerde versie, gebruikte Edison een tinfolie als oppervlak van de cilinder; later ging men kartonnen rollen gebruiken waarvan het oppervlak bestreken was met was.
De op te nemen stemmen of muziek werden naar een trechtervormige hoorn gericht. Deze ving de geluiden op en bracht deze trillingen over op een membraan; de hoorn werkte dus zoals een oorschelp en het membraan als een trommelvlies. Op het membraan was er een stalen naald bevestigd, die mee aan het trillen werd gebracht door de geluiden die de hoorn opving. Deze naald raakte het oppervlak van de cilinder. Door aan een hendel te draaien, ging de cilinder draaien en schoof hij ook zijdelings op. Tijdens het draaien legde de naald dan een spiraalvormig pad af over het oppervlak van de cilinder (een schroeflijn), daarbij een karakteristiek patroon achterlatend in de folie: een groef van variabele diepte. Dit patroon kon opnieuw in geluid worden omgezet (en versterkt via de hoorn), door met een naald hetzelfde spoor te volgen.
Het was niet alleen een inventief idee, het bleek nog te werken ook, meteen bij de eerste poging! In het begin waren er weliswaar nog enkele onvolkomenheden. Doordat er met weke materialen gewerkt werd, was het resulterende volume zacht en was de opname al na enkele keren afspelen onherstelbaar beschadigd. Ook moest elke geluidsdrager apart worden ingesproken of ingezongen (hoera voor auteursrechten!), wat het directe nut aanvankelijk beperkte.
Edison overwoog ook om een platte schijf (een plaat zoals we die nu kennen) als geluidsdrager te gebruiken in plaats van een cilinder. Hij verkoos echter de cilinder, omdat daarbij de snelheid van de naald in de groef constant blijft, wat bij een plaat niet het geval is. Het was Emile Berliner die alsnog de plaat als geluidsdrager introduceerde in 1888. Bij deze platen verandert de naald niet van diepte, maar slaat ze zijdelings uit (zoals bij een seismograaf). Aanvankelijk was de geluidskwaliteit van platen minder goed dan die van Edisons rollen en daarom werd Berliners variant enkel gebruikt voor speelgoed. Later echter zou de plaat de cilinder geheel van de markt verdringen. De komst van plastics – eerst bakeliet, tegenwoordig vinyl (polyvinylchloride of pvc) – en de mogelijkheid om platen in massaproductie te nemen, droegen bij aan het grote succes van de technologie.
Tot slot nog twee bedenkingen bij de film die niets met de scène over de plaatopname te maken hebben:
- Het is verfrissend om Helena Bonham Carter in “The King’s Speech” eens in een ‘normale’ rol te zien. Helena Boham Carter speelt elders vaak een geschift, boosaardig wijf: denk maar aan haar rollen in de films van Tim Burton (Sweeney Todd, Alice in Wonderland), in Inception, of in Harry Potter. Ik zie haar dit type heel graag spelen, maar je zou je kunnen afvragen of ze ook iets anders kan. Het antwoord is: jazeker!
- Aan het einde van de film geeft koning George VI een geslaagde radiotoespraak. Ik begrijp dat dit een persoonlijke overwinning is en belangrijk aangezien de vijand Hitler is, die bekend stond om zijn meeslepende speeches. Toch is de triomfantelijke sfeer een beetje vreemd aan het begin van zo’n grote oorlog.
Maar dat is een essentieel verschil tussen films en geschiedenis: films hebben een einde, meestal een happy ending. Hetzelfde geldt natuurlijk voor blogposts.
THE END
Pingback: De magie van de platenspeler » Sylvia's blog