Interview – deel 1/3

Bij het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte aan de KU Leuven is het gebruikelijk dat professoren in het jaar van hun aanstelling worden geïnterviewd. Dit interview wordt meestal afgenomen door een doctoraatsstudent uit de groep, in mijn geval door Pieter Thyssen. De tekst verschijnt in een intern tijdschrift (“Mededelingen”), maar ik laat jullie hier ook meelezen.

Omdat het een lange tekst is geworden, publiceer ik het interview in drie delen. Het eerste deel gaat over de herkomst van mijn interesse voor fysica en filosofie en over mijn onderzoek in de voorgaande jaren.

~

Dag Sylvia. Terwijl het grote merendeel van de studenten tegenwoordig rechten, industriële of handelswetenschappen gaat studeren, koos jij voor fysica. Wat trok je in deze richting aan?

Dag Pieter. Wel, mijn plan was eigenlijk om astrofysicus te worden en daarna sciencefiction te gaan schrijven. Dat bedacht ik rond mijn vijftiende – een naïef plan dus, maar op basis ervan koos ik op de middelbare school wel consequent voor de richting met het meeste uren wiskunde per week, terwijl ik voor taalvakken nochtans minder inspanning moest doen. Het hele plan was geïnspireerd door Isaac Asimov, mijn favoriete sciencefictionauteur in die tijd. Ik wist dat hij wetenschapper was, die naast fictie ook populariserende boeken schreef, onder meer over astrofysica. Het ironische is dat ik er pas veel later achterkwam dat Asimov zelf helemaal geen fysicus was, maar een chemicus. (Lacht)

Was je toen al geïnteresseerd in de filosofie?

O ja, zeker! Naast sciencefiction en populariserende boeken over wetenschap las ik ook filosofie. Concreet herinner ik me uit die periode “Les jeux sont faits” van Sartre (voor de Franse les) en de Kritiek van Kant (een vertaling waarvan ik delen las terwijl ik hevige tandpijn had en voortdurend rondjes rond de tafel stapte). Ik begreep niet alles, maar het fascinerende me. De grote vragen van de filosofie spraken me aan, maar ik had de indruk dat de wetenschap in een betere positie stond om minstens een deel van die vragen ook te beantwoorden. Waarschijnlijk geloofde ik zelfs dat in de fysica een theorie van alles – waar de Griekse natuurfilosofen al naar op zoek waren – nu binnen handbereik lag. (Zucht) Toch besefte ik ook dat er nog veel spannende vragen waren, in de kosmologie bijvoorbeeld. Dat is bij uitstek een terrein waar fysica en filosofie even relevant zijn.

Toen ik voor de richting fysica koos, was dat alleszins in de hoop om daarna ook nog filosofie te studeren. Het leek me enkel haalbaar in die volgorde: eerst fysica, terwijl de voorbereidende wiskunde nog parate kennis was. Hoewel fysica een richting is met veel contacturen en een hoge studielast, probeerde ik daarnaast veel te blijven lezen. Iemand zei me dat, als ik zo geïnteresseerd was in filosofie, ik maar eens Wittgenstein moest lezen. Volgens hem zou het dan wel overgaan. Dat vond ik een vreemde uitspraak, dus ben ik uit nieuwsgierigheid inderdaad Wittgenstein beginnen lezen: eerst de Tractatus, dan de onderzoekingen, en dan zijn opmerkingen over de grondslagen van de wiskunde. ‘Genezen’ was ik allerminst.

In het tweede jaar fysica was wetenschapsfilosofie een keuzevak. Ik was de enige van mijn jaar die het vak koos. Het werd gedoceerd door Werner Callebaut, een Belgische filosoof van de biologie die inmiddels overleden is. Tijdens mijn laatste jaar fysica schreef ik een thesis over de interpretaties van de kwantummechanica.

Waarover ging je eerste doctoraatsonderzoek in de fysica?

Dat was een onderwerp binnen de materiaalfysica. Het doel van het project was om biosensoren te ontwikkelen op basis van synthetisch diamant. Laat ik eerst zeggen dat ik eerder toevallig in dit onderzoek ben beland. Eigenlijk wilde ik graag een Ma-na-Ma in de wetenschapsfilosofie gaan doen in Gent. Ik had hier zelfs al ingangsexamen voor gedaan. Maar mijn vader vond dat het tijd werd dat ik mijn eigen kost ging verdienen en hij wees me op een vacature in de krant voor een assistent in de fysica. Bij de lesopdracht kon ik me wel iets voorstellen, maar het labo-onderzoek sprak mij – als dromerige theoreet – niet zo aan. Gelukkig speelden optische technieken een grote rol bij het onderzoek en dat bleek me goed te liggen: de uren aan de confocale fluorescentiemicroscoop, vaak vloekend omdat het protocol weer eens niet gewerkt had zoals gehoopt, had ik voor geen goud van de wereld willen missen. Toen ik afgestudeerd was voelde ik me nog geen echte fysicus, na mijn doctoraat wel.

Hoe komt het dat je daarna nog een tweede doctoraatsonderzoek bent gestart in de filosofie? Hielp je achtergrond als fysicus je in dit filosofische avontuur?

Tja, tijdens mijn eerste doctoraat ontdekte ik gaandeweg: ik doe heel graag onderzoek, maar niet op dit onderwerp. Desondanks liep mijn carrière in de fysica op dat moment wel goed: ik had een postdoctoraal mandaat van het FWO en ik had gunstige perspectieven voor nadien. Helaas is het moeilijk om je onderzoek geleidelijk te heroriënteren. Stilaan beseft ik dat ik een radicale breuk zou moeten maken als ik ooit nog aan grondslagenonderzoek wilde beginnen.

Ik heb toen een week vakantie genomen om naar een congres over wetenschapsfilosofie te gaan. Op die manier wilke ik mijn droom eerst aan de werkelijkheid toetsen voor ik mijn postdoc-mandaat opzegde. Ergens onderweg heb ik toch een empirische reflex opgedaan, blijkbaar. (Lacht)

Terwijl onder mijn voormalige collega’s in het labo slechts een minderheid interesse heeft voor filosofie, wordt er in de analytische filosofie juist zeer positief gekeken naar natuurkundigen. Heel wat bekende filosofen hebben ook een achtergrond in de wiskunde of natuurwetenschappen. Eén van de sprekers op het congres dat ik bijwoonde was bijvoorbeeld John Norton; hij is chemicus van opleiding. Na het congres leek een overstap me niet alleen haalbaar, ik was er ook enthousiaster over dan ooit te voren.

In 2011 verdedigde je jouw proefschrift in de wijsbegeerte over de filosofie van kansrekening. Kan je ons in enkele woorden vertellen waarover dit onderzoek precies ging?

Mijn proefschrift is een bundeling van artikels die ik in de loop van één jaar heb geschreven. Het resultaat waar ik het meest trots op ben heeft te maken met een eerlijke loterij op de natuurlijke getallen. De gewone kansrekening heeft daar geen kansverdeling voor. Dit heeft te maken met de additiviteitseigenschap die verondersteld wordt. Mijn idee was om infinitesimale kansen toe te kennen aan de individuele loten. Dat is een oplossing die intuïtief aantrekkelijk is voor veel mensen, maar die tot technische complicaties leidt met oneindige sommen van oneindig kleine getallen. Ik heb wekenlang vastgezeten op een cruciale stap in het bewijs en ik herinner me nog precies het moment dat ik de oplossing inzag. Het was een persoonlijke overwinning. Het soort voldoening dat je enkel bereikt als je aan een onderzoeksproject werkt uit pure nieuwsgierigheid, los van strategische overwegingen of vragen rond toepasbaarheid. Precies hetgene dat ik voordien gemist had.

Daarnaast staat er in dat proefschrift een hoofdstuk over de loterijparadox van Kyburg: dat is een probleem uit de formele epistemologie; maar ook een hoofdstuk met computersimulaties over een ander vraagstuk uit de epistemologie.

(wordt vervolgd)

Gelijkaardige berichten:

Facebooktwitterredditpinteresttumblrmail

3 Reacties

  1. Pingback: Interview – deel 2/3 » Sylvia's blog

  2. Pingback: Interview – deel 3/3 » Sylvia's blog

  3. Pingback: Interview » Sylvia's blog

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

+ 75 = 84