Tag Archief: beleid

Twee postdocs en een peuter

Wij gaan extra vrolijk de zomer in, want mijn liefste en ik krijgen ook de komende jaren nog betaald voor wat we het liefste doen: onderzoek! :-)

Vlaggetjes.

ZAP!De meeste postdocs willen maar één ding: postdoc blijven, of – als het even kan – een ZAP-positie bemachtigen. In het Vlaamse Academees spreekt men namelijk van het “zelfstandig academisch personeel”; het ZAP is dus het proffenkorps. Postdocs hebben een tijdelijk contract van één, twee of drie jaar. Zodra je een nieuwe baan hebt, begint de teller meteen vervaarlijk weg te tikken. Stilstaan is geen optie: hup, begin al maar opnieuw te solliciteren.

In januari had ik het op mijn blog drie keer over het onzekere bestaan van postdocs:

  • Op 23/01 vermeldde ik in mijn jaarverslag dat ik in 2013 voor het eerst luidop had durven zeggen dat ik professor wil worden, dat ik in deze richting gesolliciteerd had en dat de uitslag nog niet bekend was.
  • Op 30/01 zat het me blijkbaar hoog, want toen schreef ik een heuse klaagzang. (De aanleiding hiervoor licht ik onderaan verder toe, na de vouw.)
  • Op 31/01 droeg ik een liedje op aan mijn collega’s die solliciteerden bij het FWO. De inspiratie voor dit bericht haalde ik dicht bij huis, want ook Danny diende een aanvraag in voor een driejarig postdoc-project.

Het mag duidelijk zijn: met twee postdocs in een gezin weegt de onzekerheid dubbel. En met een peuter erbij deelt er nog iemand in de klappen als onze carrière van de rails loopt.

De tijd loopt.Mijn huidige postdocbeurs loopt nog tot begin 2016, maar diverse mensen hadden me aangeraden om al te beginnen solliciteren voor een tenure-track-positie. Dat is een aanstelling aan de universiteit van vier à zes jaar, waarna je bij een positieve evaluatie vast wordt aangesteld. Eind vorig jaar heb ik dus gesolliciteerd voor dergelijke posities aan de KU Leuven, in Salzburg en in New York. De sollicitatieprocedures zijn niet helemaal hetzelfde, maar allemaal verlopen ze in verschillende rondes. Je bent er dus een paar maand zoet mee: CV aanvullen, een proefles houden, een korte onderzoekspresentatie geven, interviews voorbereiden. Ik wil er niet bij nadenken hoeveel tijd postdocs collectief besteden aan solliciteren. Efficiënt kan het niet zijn, want in die tijd hadden ze ook onderzoek kunnen doen. En de slapeloze nachten dragen ook niet bepaald bij aan de productiviteit.

Voor Danny kwam het einde van zijn contract wel al in zicht. Hij diende een projectvoorstel in bij het FWO waarmee hij een driejarig mandaat als postdoc wilde behalen. Hij had geen andere sollicitaties lopen, dus voor hem was deze aanvraag alles of niets. (Dat zou ik zelf niet gedurfd hebben, al is er ook iets voor te zeggen om al je energie op één aanvraag te richten en dat projectvoorstel zo goed mogelijk uit te bouwen.)

Begin februari zaten we hier dus met twee nagelbijtende postdocs en één nietsvermoedende peuter.

Voor mij werd de spanning nog wat extra opgedreven, want op 11 februari zou ik ’s avonds de uitslag horen van mijn sollicitatie bij de KU Leuven, maar diezelfde ochtend had ik nog een interview voor Salzburg. (Als het een fictief verhaal was geweest, had ik dit het meest ongeloofwaardige deel gevonden.) Bovendien besliste de commissie in Salzburg zeer snel, zodat ik ’s avonds ineens twee aanbiedingen op zak had. Ik koos voor de positie in Leuven, waar ik in oktober zal beginnen als “onderzoeksprofessor”. Wat een opluchting!

En ik deed een vreugdedansje met de peuter, die niet goed wist wat hem overkwam. :-)

Toch voelde het niet echt juist aan om het goede nieuws al aan de grote klok te hangen, zo lang er voor Danny nog geen zekerheid was. Het FWO zou de uitslag vorige week woensdag om 15u bekend maken. De website bezweek echter onder het grote aantal bezoekers. De spanning werd dus extra opgedreven, maar rond half vijf werden de namenlijsten dan toch online geplaatst. En ja, Danny mag in oktober aan zijn nieuwe postdoc-project beginnen (opnieuw aan de UGent). Alweer zo’n pak van ons hart!

Nu mogen de vlaggetjes eindelijk ophangen. Eronder zitten twee tevreden postdocs en een peuter die met de blokken speelt.

Vlaggetjes.

Eindelijk mogen de vlaggetjes vrolijk wapperen.

(meer…)

Blinde vlek

Dit stukje is in licht gewijzigde vorm als een column verschenen in Eos.
(Jaargang 31, nummer 4.)

Veel excellente vrouwen blijven verrassend lang onzichtbaar voor old boys netwerken.“Waarom hebben we zo weinig studentes fysica?” vroeg de professor. Hij leek te verwachten dat ik hier een pasklaar antwoord op had. Nochtans was ik één van de slechtst gekozen personen om die vraag aan te stellen. Ik was assistent bij de vakgroep natuurkunde, geen socioloog, en dus onbeslagen in het analyseren van menselijke keuzes. Bovendien had ik als meisje wél voor fysica gekozen en waren eventuele blokkades mij klaarblijkelijk ontgaan.

De vraag werd me tien jaar geleden gesteld, maar ze is nog steeds actueel. Intussen heb ik geluisterd naar specialisten en stilaan ontwaar ik de contouren van een antwoord. Maar laten we er eerst een vraagstuk bovenop gooien. Een academische loopbaan verloopt in verschillende stadia: van student, via doctorandus en postdoctoraal onderzoeker, naar professor. Bij iedere carrièrestap stromen er onderzoekers uit, naar functies buiten de universiteit. Vrouwen zijn systematisch oververtegenwoordigd in de uitstroom van deze lekkende pijplijn, waardoor zelfs richtingen die een meerderheid aan vrouwelijke eerstejaars hebben, een overwegend mannelijk professorenkorps behouden. Naast de lagere instroom voor sommige studies, waaronder fysica, is er dus een hogere uitstroom van vrouwen in vrijwel alle domeinen. Hoe is dat mogelijk?

In een recent nummer van EuroPhysics News schrijft Elisabeth Rachlew, een Zweedse emeritus professor in de toegepaste fysica, dat we op dit soort vragen naar één antwoord zoeken. Antwoorden als “vrouwen willen liever moederen” deugen echter niet, want al het beschikbare onderzoek wijst uit dat het om een samenspel van meerdere factoren gaat. Het is een subtiele kwestie die nooit tot één hapklaar antwoord te reduceren valt. Daar helpt geen lievemoederen aan!

Laten we een recent voorbeeld bekijken: in februari van dit jaar publiceerde de International Academy of Quantum Molecular Sciences het programma voor haar congres van 2015. Onder de vierentwintig uitgenodigde sprekers was er geen enkele vrouw. Drie professoren riepen daarom op tot een boycot en hun petitie werd binnen enkele dagen door meer dan duizend mensen ondertekend.

Veel excellente vrouwen blijven verrassend lang onzichtbaar voor old boys netwerken.Hoe is het bestuur van de vereniging voor theoretische chemie tot dit onevenwichtige programma kunnen komen? Van bewust seksisme is er vermoedelijk geen sprake. Als de oorzaak zo zonneklaar was, dan waren de wanverhoudingen trouwens al lang rechtgetrokken. Sociologen benadrukken het belang van onbewuste vooroordelen en informele netwerken, die de status quo – waarin vrouwen ondervertegenwoordigd zijn – mee in stand helpen houden. Het is begrijpelijk als de bestuursleden (overwegend mannelijke professoren) enkel oud-studiegenoten en bekende namen hebben uitgenodigd, want een onderonsje is gezellig. Door niet actief op zoek te gaan naar ander talent, sluiten ze echter – onbedoeld – mensen uit.

Om impliciete vooroordelen te bekampen, moet je mensen eerst bewust maken van deze mechanismen en dan concrete suggesties doen om de ingesleten gewoontes te doorbreken. De vereniging van kwantumchemici herbekijkt inderdaad haar programma. Hopelijk kan dit voorval andere organisatoren ertoe aanzetten vooraf op zoek te gaan naar excellente vakgenoten die zich momenteel in hun blinde vlek bevinden.

Terug naar de originele vraag over de lage instroom van meisjes bij fysica. Die is vermoedelijk het resultaat van even subtiele maar alomtegenwoordige processen van beeldvorming: denk maar aan speelgoedfolders, televisiereeksen, schoolboeken, enzoverder. Terwijl de interne academische keuken bijgestuurd kan worden, hebben we op die algemene culturele context nauwelijks vat. Overigens is het doel niet om de cultuur genderneutraal te maken, integendeel: juist doordat vrouwen een andere positie innemen in onze maatschappij, vormen zij een toegevoegde waarde. Uiteindelijk is de bekommernis om genderevenwicht slechts één facet van een algemener streven naar diversiteit. Een verscheidenheid van achtergronden en stijlen is een belangrijke voedingsbodem voor fris onderzoek. Wetenschap is niet uniseks, maar multicolore.

Tien jaar geleden zag ik niet in hoe een grotere participatie van vrouwen enig verschil zou kunnen maken voor de natuurkunde. Vrouwelijke wetenschappers denken immers niet met hun eierstokken en kracht blijft toch wel gelijk aan massa maal versnelling. Nu vraag ik me vooral af wat we niet zien. Misschien is er een even fundamentele formule als ‘F is m maal a’ nog niet ontdekt, omdat we op halve kracht werken. Kunnen we het ons permitteren om talent te blijven verkwisten?

Klaagzang van een postdoc (voor een betere wereld)

Woord vooraf: ik besef maar al te goed dat ik geen reden tot klagen heb. Als ik mijn eigen situatie eens evalueer – lieve familie, zinvol werk, elke dag te eten, warm huis, stromend water en zelfs WiFi op de trein – en die vergelijk met de levensomstandigheden van de meeste wereldburgers, dan heb ik een luxebestaan. Mijn eventuele klachten kunnen dus enkel first-world-problems zijn. Toch houdt dit mondiale perspectief me voor één keer niet tegen om te klagen – niet eens omdat dit een menselijke basisbehoefte zou zijn, maar wel omdat mijn eigen ongemakken symptomen zijn van een groter probleem. Bovendien zijn het precies die toch al minder bevoorrechte medemensen die hier nogmaals de dupe van dreigen te worden!

Postdoc.

‘Postdoc’ is een raar woord voor een onderzoeker die al een doctoraat op zak heeft, maar verder niet zo veel… (Bron afbeelding.)

Onderzoeker zijn is heerlijk, maar helaas zijn er voor postdocs (postdoctorale onderzoekers, zoals ik) enkel korte contracten. Gevolg: je bent nog maar net met een nieuw project begonnen, of je moet al opnieuw uitkijken naar vacatures – liefst voor een tenure-track-baan. In principe word ik betaald om voltijds onderzoek te doen, maar in de praktijk steek ik veel tijd en energie in solliciteren. Op dit moment bevind ik me trouwens in een post-sollicitatie-limbo (zie ook het laatste puntje in het vorige bericht): het wachten op de reactie van diverse beoordelingscommissies. (Nee, ik hou niet van wachten! Gelukkig heb ik genoeg projecten om me mee af te leiden.)

Wij hebben hier thuis vier doctoraten: mijn lief en ik elk twee. We zijn allebei drieëndertig en hebben nog steeds geen vast werk. Mijn schoonvader vraagt soms aan mijn lief wanneer hij nu (echt) werk gaat zoeken. En toch zijn wij de “toponderzoekers” die onze samenleving naar nieuwe hoogten zouden moeten tillen. Is dat niet gek?

Postdoc.

Postdoc zijn is heerlijk – voor zo lang het duurt. In de praktijk ben je toch een groot deel van je tijd bezig met solliciteren. (Bron afbeelding.)

Let wel: ik ben nog steeds zeer enthousiast over mijn werk. Alleen verbaast het me soms zelf dat ik dit blijf doen, want kiezen voor zo’n onzeker bestaan past niet bij mijn persoonlijkheid. Ik zou mijn leven heel anders ervaren als ik ergens vast in dienst was, zelfs als ik daarbij wel ontslagen kon worden. Dan had ik immers “werk, tenzij er iets vervelends gebeurt”, zoals veel andere mensen buiten de universiteit. Nu heb ik al heel mijn loopbaan lang “binnenkort geen werk, tenzij er op het laatste moment iets uit de bus komt”. Dit aspect is slopend, en beangstigend, zeker sinds we een kindje hebben.

Gelukkig ben ik nooit werkloos geweest: alle korte contracten hebben zich tot nu toe mooi opgevolgd. Achteraf gezien was er dus geen reden voor al die ongerustheid, maar dat neemt niet weg dat het telkens opnieuw spannend blijft. Bovendien ben je als postdoc ook voortdurend in competitie met je collega’s voor schaarse banen, wat haaks staat op mijn ideaal van wereldwijde samenwerking tussen onderzoekers.

Samenkomst van postdocs.

Sommige postdocs slagen er zelfs in om een sociaal leven te hebben: optrekken met andere postdocs. (Bron afbeelding.)

Wat ik zelf meemaak zijn kleine zorgen, zoals iedereen er wel een paar heeft, maar doordat ze voortspruiten uit een groot systeem – namelijk het huidige financieringsmodel van wetenschappelijk onderzoek via persoonlijke beurzen en projecten – vormen ze wel aanleiding om over een breder probleem na te denken.

Waarom aanvaarden we het als samenleving dat we al onze postdocs aan die extra spanningen blootstellen? Tenslotte gaat het hier óók over de mensen waarvan we straks een nieuwe remedie tegen kanker verwachten, de mensen die geacht worden ons van alternatieve energiebronnen te voorzien en de mensen die manieren moeten vinden waarop we iedereen op deze planeet kunnen voeden. Willen we echt dat die mensen zich naast hun onderzoek – dat toch al complex genoeg is – ook nog continu zorgen moeten maken over de vraag of ze over twee jaar hun eigen kroost nog eten kunnen geven?

Postdoc fallacy.

De denkfout van de postdoc. (Bron afbeelding.)

Natuurlijk is er ook veel waardevol werk te doen buiten de universiteit (zoals ook Vlaams Innovatieminister Lieten benadrukte in het interview dat ze vorig jaar aan Eos gaf), maar hoe langer je in het onderzoek meedraait, hoe minder evident het wordt om nog van stiel te veranderen. Verder blijven er ook mensen in het academische traject nodig. Daar heerst nu een soort “last man standing“-sfeer en dan rijst de vraag: willen we dat soort mensen wel aan de top? (Willen we dat soort mensen om een nieuwe generatie studenten te motiveren? Willen we zo’n chirurg in een UZ aan ons hart laten prutsen?) En hoe gaan de publicatiedruk en de fraudeprikkel ooit afnemen in zo’n klimaat? (Ik ben trouwens niet de enige die hierover piekert!)

Soms vraag ik me af of een numerus clausus voor onderzoekers niet efficiënter én humaner zou zijn: “Proficiat met je doctoraat. Hier, trek maar een lootje, dan kijken we of jij in aanmerking komt om ooit professor te worden…”

Postdoc-klachtenboek.

Postdocs hebben veel klachten. (Bron afbeelding.)

Van wachtmerrie tot droomjob

Veni.Woensdag schreef ik al dat ik een Veni-subsidie heb gekregen van het NWO. Vandaag gun ik jullie een blik achter de schermen, waar de Veni-kandidaten op hun nagels bijten van de spanning. Onderzoek is mijn passie en ik zou het zeker niet willen missen, maar het leven als onderzoeker is er ook één van grote onzekerheid. Dan heb ik het nog niet eens over de twijfels die horen bij periodes waarin de gewenste resultaten uitblijven, maar over de grote onrust die hoort bij het leven van tijdelijke contracten. Welkom in de schaduwwereld die ‘postdoc’ heet.

Een postdoc (of voluit: postdoctoraal onderzoeker) is iemand die zijn of haar proefschrift verdedigd heeft en met dit doctoraatsdiploma op zak nog langer als onderzoeker aan de universiteit wil blijven werken. Een postdoc is dan wel geen groentje meer, maar hij of zij heeft ook nog geen eigen onderzoeksgroep of vaste aanstelling zoals een professor. Zie de figuur hieronder voor een visueel overzicht.

Postdoc.

Postdocs: wie zijn ze en wat doen ze? In een vorig bericht had ik het over stereotypen rond onderzoekers. Daarin ontbrak nog dit treffend overzicht rond postdocs – al denk ik dat het echte probleem met de beeldvorming rond postdocs is dat er buiten de universiteit haast niemand weet dat ze bestaan… (Bron afbeelding.)

Als onderzoeker aan de universiteit kun je twee kanten uit: ofwel solliciteer je voor een positie bij een bestaand project, ofwel schrijf je zelf een onderzoeksvoorstel en probeer je daar financiering voor te vinden. (Vandaar het plaatje met de bedelaar in de afbeelding hierboven.)

Ik heb beide gedaan: bij mijn eerste doctoraatsproject in de materiaalfysica voerde ik een bestaand project uit, terwijl ik voor mijn tweede doctoraatsproject over de filosofie van kansrekening zelf besliste over mijn onderzoeksvragen en -methode. Als je nieuw bent in het onderzoek heeft het zeker voordelen dat iemand met meer ervaring de planning opstelt. Je hebt dan immers nog niet veel benul van wat een goede vraag is, of wat er haalbaar is in een bepaald aantal jaren. Na verloop van tijd krijg je hier meer inzicht in en wordt het des te leuker om je eigen neus te volgen op zoek naar interessant en onontgonnen terrein.

Het is een groot voorrecht om onderzoek te kunnen doen naar iets waar je effectief van wakker ligt, waar je ook over zou nadenken als helemaal niemand je ervoor betaalde, of als er geen gespecialiseerde tijdschriften bestonden waarin je je bevindingen zou kunnen neerschrijven. Dit kun je enkel doen als je zelf een project schrijft en hier geld voor aanvraagt. De Veni’s zijn een systeem om dit soort dromen waar te maken.

Als je zelf een project aanvraagt, duurt het typisch meer dan een jaar voor je beurs daadwerkelijk kan ingaan – als het dan al lukt. Bij de Veni’s krijg je twee kansen. Daarna ben je als het ware uitgeprocedeerd en kun je hoogstens proberen om in een ander land aan een beurs te geraken. Je weet niet hoe lang je het moet zien te redden met andere, tijdelijke aanstellingen. Je weet zelfs niet op voorhand of het uiteindelijk een keer zal lukken, dus je vraagt je voortdurend af of je niet beter naar ander werk kunt uitkijken.

Dit jaar dienden er 939 onderzoekers een aanvraag in voor een Veni, waarvan er 147 ook daadwerkelijk financiering kregen (bron: NWO). De slaagkans was dus minder dan 16%. Besef daarbij goed dat ál de Veni-kandidaten mensen zijn met (minstens) een doctoraat op zak, die allemaal al op internationale conferenties hebben gestaan om over hun resultaten te vertellen, die allemaal een waslijst met wetenschappelijke publicaties kunnen voorleggen en die allemaal gepassioneerd zijn door hun onderzoek. Voor de juryleden is het geen kwestie van de rotte appels eruit te halen, want die zitten er gewoon niet meer tussen in dit stadium. Zij moeten proberen inschatten wie de komende jaren de beste en de talrijkste onderzoeksresultaten zal behalen. Voor de kandidaten zelf lijkt het vooral een kwestie van kalm te blijven, van niet uit het systeem te stappen voor de laatste ronde is ingegaan en intussen volop verder te doen met hun lopend onderzoek, om zo hun CV marktwaardig te houden.

Vooralsnog hebben wetenschappers nog geen geldboom kunnen kweken.Het mag duidelijk zijn: zelfs bij de Veni-droommachine krijg je niet zo maar geld voor drie jaar onderzoek. Voor mij begon het hele traject eind vorig jaar, met het schrijven van de aanvraag. Daarbij kwam het zeer goed uit dat ik in die periode in Oxford was voor een studieverblijf: in de seminaries over filosofie van de fysica (waar ik al over schreef) deed ik veel inspiratie op. Ook legde ik een aantal ideeën voor aan professor Harvey Brown. Hij reageerde alvast enthousiast, wat me natuurlijk vertrouwen gaf om het projectvoorstel verder uit te schrijven in de richting die ik toen voor ogen had.

Er zijn verschillende commissies die oordelen over projecten in verschillende takken van het onderzoek. Het is altijd mijn wens geweest om fysica en filosofie te combineren. Dit past niet goed in de klassieke opdeling van vakgebieden: fysica valt onder de exacte wetenschappen, terwijl filosofie bij de menswetenschappen hoort. Gelukkig heeft het NWO, net als het FWO trouwens, sinds kort een interdisciplinaire commissie. Begin januari diende ik mijn aanvraagdossier dus in bij deze commissie.

Na een eerste voorselectie was het een hele tijd wachten op de rapporten van twee externe referenten. Als kandidaat krijg je vervolgens de kans om een weerwoord te schrijven en dan is het weer wachten om te horen of je wordt uitgenodigd voor een interview met de selectiecommissie. Als je de e-mail krijgt waarin staat dat je inderdaad bent uitgenodigd voor zo’n gesprek lees je die niet één maar drie keer door en vraag je voor de zekerheid aan iemand anders om het ook nog eens te lezen.

Midden juni spoorde ik naar Utrecht om daar de jury te woord te staan. Hieronder zie je een foto die ik die dag maakte: het interview vond plaats in een vergadercentrum (achter de ramen tussen de groene pijlen), in het winkelcentrum dat naadloos overgaat in het centraal station. Het is een vreemd gevoel om naar één van de belangrijkste gesprekken van je professionele leven te wandelen tussen al die winkelende mensen. Anderzijds voelde het ook vertrouwd aan, omdat ik al zo vaak in het station van Utrecht ben overgestapt van de ene op de andere trein.

Achter deze ramen vond het interview plaats.

Achter deze ramen vond vorige maand het interview plaats.

De Nederlandse Spoorwegen hebben aangaande stiptheid geen al te beste naam. Toch is de slaagkans op aansluitingen bij de NS beduidend hoger dan de 16% bij het NWO. Ook weet je bij de NS tenminste metéén of je eindspurt succesvol was, terwijl ik bij het NWO nog meer dan een maand moest wachten voor ik te horen kreeg of ik de Veni-trein gehaald had. De uitslag werd verwacht voor “midden juli” en de spanning steeg hier met de dag. Je zou misschien denken dat een dergelijk belangrijk nieuws door een lakei wordt afgeleverd op een schoteltje onder een stolp, of desnoods per brief, maar tegenwoordig gaat dat natuurlijk allemaal per e-mail. Toen het bericht van het NWO dan eindelijk in mijn inbox zat, las ik de mail tussen mijn wimpers door – alsof dat zou helpen om eventueel slecht nieuws wat minder hard te laten aankomen.

Maar het was goed nieuws, zoals je weet: mijn project is goedgekeurd. Mijn nachtmerrie van het wachten (een wachtmerrie dus) zit erop en ik mag weer een paar jaar verder doen met mijn droomjob.

Venn-diagram over postdocs.

Wat houdt het midden tussen een zinvolle roeping en gelegaliseerde slavernij? Volgens dit Venn-diagram is het antwoord: een postdoc. (Ik dacht eerst dat er “zinvolle vakantie” stond – lol!) (Fragment van een grotere afbeelding van deze bron.)

Moraal van het verhaal. Sommige ouders maken zich zorgen als zoon of dochter bij het theater wil, omdat ze dan nooit zeker zullen zijn van brood op de plank, maar als postdoc sta je dezelfde angsten uit voor je passie. Alweer een bewijs dat kunst en wetenschap veel dichter bij elkaar staan dan vaak aangenomen wordt! :-)

Liefde voor de wetenschap (en een beetje geld)

Vooralsnog hebben wetenschappers nog geen geldboom kunnen kweken.Mensen die wel eens een rekening met mij gedeeld hebben, zullen weten dat ik geldblind ben. Of het een officiële ziekte is weet ik niet, maar dit is het enige symptoom: vanaf het moment dat er een euroteken achter de getallen staat, kan ik niet meer optellen of delen. (En nee, als fysicus is het geen optie om de eenheid weg te laten!) Toch moet ik het in dit stuk over het slijk der aarde hebben. Maar geen nood: ter compensatie eindig ik lyrischer dan normaal.

Een universiteit is te vergelijken met een bedrijf. Er is een hiërarchisch systeem met een rector en vice-rector aan het hoofd, daaronder decanen die de diverse faculteitsraden voorzitten, en daaronder groepsleiders die verantwoordelijk zijn voor de onderzoekers in een specifiek gebied. Er is vastgoed met soms prachtige gebouwen die in een oud stadscentrum geïntegreerd zijn, of een campus met nieuwe gebouwen als op een bedrijventerrein. Er is competitie met andere universiteiten. Er is een strategisch plan. Er zijn veel cijfertjes, en vaak staan er ook eurotekens achter.

Toch heeft een univertiteit een fundamenteel ander doel dan andere bedrijven: haar doel is niet om winst te maken, maar om nieuwe kennis te scheppen, oude kennis te bewaren en jonge mensen met deze verzamelde kennis op te zadelen. Hoewel een universiteit dus geen financieel oogmerk heeft, is er wel geld nodig om nieuwe kennis te vergaren. Veel geld. Voor de aanschaf en het onderhoud van infrastructuur, bibliotheken en computers, voor het betalen van lonen, voor de inrichting en de werkingskosten van laboratoria, et cetera. Universiteiten worden grotendeels betaald door de overheid, met belastingsgeld dus. Als je belastingen betaalt, draag je zo ook een beetje bij aan de beurs van jonge onderzoekers en het loon van professoren. Nu zijn deze mensen je daar heel dankbaar voor, maar ik kan me zo voorstellen dat je toch iets méér in ruil wil. Dat krijg je ook. Universiteiten stellen immers hun bevindingen vrij ter beschikking “voor de maatschappij” en dus ook voor jou.

Dat is althans het idealistische principe. Nu is het wel zo dat universiteiten soms patenten nemen op hun bevindingen en zo dus toch commercieel voordeel halen uit hun hoofdactiviteit. Ook wordt er aan contractonderzoek gedaan: daarbij voert de universiteit een onderzoek uit op vraag van en betaald door een bedrijf. Dit roept vragen op over de onafhankelijkheid van universitair onderzoek, maar op deze zogenaamde “derde geldstroom” wil ik nu niet verder ingaan. (Als je daar meer over wilt lezen, klik dan bijvoorbeeld door naar “We’re only in it for the money” van Jean Paul Van Bendegem in De Morgen.)

Wetenschappelijk onderzoek, zoals verricht aan universiteiten, levert vaak toepassingen op die maatschappelijk belang hebben: vondsten die het leven gemakkelijker maken, of die economisch nut hebben.Heel wat lopend onderzoek is gericht op het oplossen van een concreet, praktisch probleem. Zo gaat er momenteel veel aandacht naar nieuwe manieren om energie op te wekken en te transporteren (denk maar aan batterijen voor elektrische wagens). Natuurlijk zijn er ingenieurs nodig om deze nieuwe technologieën te realiseren, maar ook fundamenteel onderzoek is onontbeerlijk om telkens frisse ideeën te laten ontluiken.

Puur onderzoek is een noodzakelijke (maar daarom geen voldoende) voorwaarde voor innovatie.

Puur onderzoek is een noodzakelijke (maar daarom geen voldoende) voorwaarde voor innovatie. Bron van de afbeelding: http://www.delta.tudelft.nl/nl/archief/artikel/is-fundamenteel-onderzoek-een-garantie-voor-innovatie/17198.

Nu zou de indruk kunnen ontstaan dat universiteiten volledig ten dienste moeten staan van de directe noden van de maatschappij. Waarom belastingsgeld besteden aan de studie van poëzie, of filosofie, als je ditzelfde geld ook aan de ingenieurs kunt geven – en misschien een beetje aan de natuurwetenschappers, als ze plechtig beloven dat ze toepassingsgericht zullen werken?

Nu zou ik de stelling kunnen verdedigen “iets weten is een doel op zich“, iets waar ik ten volle van overtuigd ben. Mij lijkt het een diepmenselijk verlangen om te weten: hoe zit dat heelal om ons heen in elkaar en hoe spiegelt het zich in de wereld binnen ons? Toegegeven, heel wat mensen lijken enkel geïnteresseerd in wat hen direct aanbelangt (“Wanneer rijdt de bus die ik moet nemen om naar het strand te gaan?”) en vaak ook nog wel in andere mensen (Hoe verklaar je anders het succes van roddelblaadjes?). Dat onderzoekt de universiteit natuurlijk niet (al kan ze wel uitzoeken wat de optimale manier is om lijnbusroutes op te stellen, of waarom mensen zo graag roddelen). Hoe ik iemand die zich verder geen vragen stelt moet overtuigen van mijn stelling – dat meer weten een doel op zich is -, daarover moet ik eerst nog eens goed nadenken. Ik weet niet of het mogelijk is om iemand die een andere mening is toegedaan hiervan te overtuigen. Het is zoiets als l’art pour l’art: ofwel hou je van kunst en dan snap je het, ofwel hou je er niet van en dan snap je het nut er gewoon niet van.

De transistor heeft drie 'pootjes' en ontelbare toepassingen.Zelfs als je van kunst en wetenschap houdt, zou je je kunnen afvragen of de overheid dat moet betalen. Het antwoord is ja. Dit antwoord kan ik wél verdedigen, denk ik, ongeacht wat je van weten-om-het-weten-zelf vindt. Bij gebrek aan munitie kun je namelijk nog altijd de vijand zijn eigen geweer op zijn kop slaan. Ondanks het feit dat ik dit niet eens het belangrijkste argument vind, ben ik ook van deze verdediging volledig overtuigd: als we alleen doelgericht onderzoek financieren, zal de ontwikkeling van onze technologie binnenkort stagneren.

Ook als je alleen meer geïnteresseerd bent in toepassingen, moet je toegeven dat fundamenteel onderzoek onontbeerlijk is. Niet zelden gebeurt het dat een oud theoretisch concept plots praktisch toepasbaar blijkt. Voorbeelden hiervan zijn de laser en de transistor. Als mensen in het verleden dus nooit aan onderzoek zonder onmiddellijk nut hadden gedaan, zouden we nu veel minder toepassingen vinden. Als we dit toepassen op de vraag welk onderzoek we vandaag moeten financieren, kunnen we dus maar beter ook schijnbaar nutteloos, puur onderzoek investeren. Nutteloos onderzoek is noodzakelijk onderzoek, vindt ook Bas Haring. Zelfs al komen er maar een handvol toepasbare ideeën uit, dit zouden wel dingen kunnen zijn die de wereld volledig veranderen. De transistor was eerst een theoretisch concept, maar is onmisbaar in al onze elektronica en de invloed van elektronica op onze economie hoef ik hopelijk niet uit te leggen? Denk maar aan de verkoop van computers en gsm’s, het stijgende aandeel van internetwinkels en het grote aantal elektronische betalingen in alle andere vormen van handel.

Bloesem heeft geen direct economisch nut, maar is toch onontbeerlijk voor de kersenboer.Hoe kun je iemand die niet in het nut van puur onderzoek gelooft, toch overtuigen om dit laatste te financieren? Ik heb een idee! Schrijf een wedstrijd uit en laat het prijzengeld betalen door bedrijven die willen investeren in innovatie. Alle onderzoeksgroepen van alle univeristeiten mogen meedoen. De wedstrijd wordt gespeeld in twee ronden. In de eerste ronde is het doel om een onderzoeksvoorstel te schrijven dat zo weinig mogelijk vatbaar is voor toepassingen. In de tweede ronde worden alle voorstellen openbaar gemaakt en moeten de deelnemende groepen trachten zoveel mogelijk toepassingen te bedenken voor de voorstellen van hun concurrenten. Het prijzengeld wordt in twee gedeeld: de helft gaat naar de groep met het voorstel dat het minste toepassingen heeft opgeleverd en de andere helft gaat naar de groep die de beste toepassing heeft bedacht voor een concurrerend voorstel. Zo wordt de hoofdstroom van het pure onderzoek gestimuleerd, terwijl er ook een stimulans is voor concrete resultaten.

Als je te veel bemest, sterven de gewassen af. Als je te hard aandringt, gaat het meisje op de loop. Liefde laat zich niet afdwingen en wetenschap evenmin. Als je vruchten wilt plukken van de boom der wetenschap, moet je haar eerst laten bloesemen. En niets belet je om ook van de bloei te genieten, al is deze in economisch opzicht nutteloos.

Edit: Vorige maand verscheen er in Nature een artikel van wiskundige Peter Rowlett over zeven onverwachte toepassingen van wiskunde, die in sommige gevallen pas eeuwen later gevonden werden. Toegang tot het artikel in Nature is betalend, maar de pdf is ook hier te vinden.