Tag Archief: Einstein

Niet-gelovig en diepreligieus

Deze column is verschenen in Eos (april 2019).

“Systeem! hoe graag met U alleen
verklein ik in mijn droom Uw blote
heelal tot knuffelbare grootte
en koester U door mij heen!”

Hiermee opent Een psalm voor dit heelal van Leo Vroman. De in 2014 overleden Vroman was hematoloog (bloedonderzoeker), dichter en tekenaar. In het gedicht Ik Joods? zette hij zich af tegen religieus extremisme en schreef hij: ‘Ik geloof dat alles heilig is’. De titel van zijn autobiografie, Warm, rood, nat, lief, verwijst naar zijn studieobject: bloed. In dat boek had hij het geregeld over de Natuur, met een hoofdletter dus. In zijn latere poëzie werd die vervangen door het Systeem, in een poging een onpersoonlijk godsbeeld te creëren.

Er zijn een aantal overeenkomsten tussen het godsbeeld van Vroman en dat van Albert Einstein. Ook Einstein behoorde tot een joodse familie en het is algemeen bekend dat hij door het opkomende nazisme in Duitsland naar de Verenigde Staten moest emigreren. Maar Einstein liet zich bij enkele gelegenheden ontvallen dat zijn religieuze overtuigingen bij die van Spinoza aansloten.

Voor Spinoza vielen God en de natuur samen. Het ging bij hem niet om een persoonlijke god zoals je die vindt in het christendom, en evenmin om een bron van menselijke moraal. Dat laat ruimte voor een ‘ongelovige religiositeit’, waartoe Albert Einstein en sommige andere wetenschappers zich aangetrokken voelen. Wellicht kunnen we Leo Vromans Systeem ook in deze traditie onderbrengen.

Kosmische spiritualiteit kan je pas overvallen als je je bladen vol formules even opzijschuift.

Filosoof en Spinoza-kenner Herman De Dijn schrijft in zijn vorig jaar verschenen boek Rituelen onder meer over religie in een seculiere maatschappij. Eén hoofdstuk gaat over kosmische spiritualiteit. Spinoza en de zelfverklaarde diepreligieuze, niet-gelovige Einstein komen uiteraard aan bod. Tot mijn groot plezier citeert De Dijn ook drie strofes van Vroman, al kiest hij niet voor een fragment waarin het Systeem expliciet vermeld wordt.

De Dijn onderscheidt twee fases in de kosmische spiritualiteit: een fase die kan aanzetten om wetenschap te gaan bedrijven en een fase die uit wetenschappelijke ervaring kan resulteren. De eerste fase is een voorwetenschappelijke verwondering over het mysterie van de natuur. Als dat aanleiding is voor een diep ‘vertrouwen (‘faith’) in de rationaliteit van die verwonderlijke realiteit’, dan kan deze religieuze emotie een sterke motivatie vormen om aan wetenschap te doen, met toewijding en volharding.

De tweede fase is een andere vorm van verwondering, die maar kan ontstaan nadat men ervaring heeft met zelf aan wetenschap doen. Het gaat om de ondervinding een heel klein stukje van de werkelijkheid te begrijpen. Een ervaring die aanleiding geeft tot het besef dat de mens deel uitmaakt van een veel grotere werkelijkheid.

Die werkelijkheid begrijpt hij niet volledig en hij zal dat ook nooit doen, maar ze geeft toch blijk van een grote rationaliteit. Zo kan wetenschappelijke activiteit uitmonden in een diep ontzag voor de rationaliteit die zich in de werkelijkheid manifesteert. Het is een gevoel van nietigheid en nederigheid: het eigen theoretische vernuft is verwaarloosbaar vergeleken bij de orde van de werkelijkheid zelf.

De Dijn merkt op dat deze gevoelens niet noodzakelijk leiden tot of resulteren uit wetenschappelijke activiteit. Voorwetenschappelijke verwondering kan bijvoorbeeld ook resulteren in mysticisme of kunstuitingen. En wetenschappelijke activiteit kan pas tot deze vorm van spiritualiteit leiden als theoretici hun bladen vol formules opzijschuiven en de werkelijkheid als geheel beschouwen. Zelfs dan blijven andere reacties mogelijk. Ze zouden cynisch kunnen worden: wat heeft het voor nut om aan wetenschap te doen als we zelfs op het toppunt van ons inzicht nauwelijks iets begrijpen? Of sceptisch: begrijpen we er dan wel echt iets van, of maken we ons dat zelf wijs?

Het gaat bovendien niet om ‘het contrast tussen ‘bijna niets’ en ‘perfect inzicht’’, verduidelijkt De Dijn nog. Het gaat veeleer om het beleven van de confrontatie tussen onze gesofisticeerde wetenschap en het radicaal andere universum dat zich van ons begrip niets aantrekt, terwijl we er toch deel van uitmaken. Ook dat aspect klinkt door bij Vroman, in de laatste twee strofes van Een psalm voor dit heelal:

“Gij doet mij schrijven want ik maak
per ongeluk Uw beeld

Gij schrijft mij nooit, ik schrijf te vaak
en heb U weer verveeld.”

Sluimerende wetenschap: gaat de wekker ooit af?

Dit stukje is in licht gewijzigde vorm als artikel verschenen in Eos.
(Jaargang 32, nummer 9. Pdf-versie van het artikel.)

Bij mijn eerdere radiobijdrage was het me niet helemaal gelukt om de punten die ik zelf het belangrijkste vond aan dit onderzoek goed uit te leggen. Daarom schreef ik mijn aantekeningen uit tot een artikel voor Eos.

~

Sluimerende wetenschap

Schone slaapsters

Sleeping Beauties.

De meeste wetenschappelijke artikels vertonen een gelijkaardig citatiepatroon: de eerste jaren wordt het artikel in toenemende mate geciteerd, daarna dooft de aandacht uit. Er blijken echter ook slaapkoppen tussen te zitten, waarbij de erkenning voor een studie pas vele jaren na de publicatie volgt. Wat zorgt ervoor dat deze artikels alsnog populair worden? En welke lessen moeten we hieruit trekken voor het wetenschapsbeleid?

Schone slaapsters in de wetenschap’ zijn artikels die pas na verloop van jaren plots veel geciteerd worden. Recent onderzoek toont aan dat dit fenomeen meer voorkomt dan eerder gedacht. Deze vondst stemt tot nadenken: de huidige manier om de impact van onderzoek te meten en onderzoekers te evalueren en te financieren, kijkt immers vooral naar citaties op korte termijn (binnen twee tot vijf jaar na publicatie).

Mendelsyndroom

Er zijn bekende voorbeelden van wetenschappers die hun tijd zo ver vooruit waren dat hun werk pas werd gewaardeerd na hun dood. Denk maar aan Gregor Mendel die rond 1860 experimenten deed met het kruisen van bonenplanten en zo de erfelijkheid van hun eigenschappen ontdekte. Mendel overleed in 1884, maar het belang van zijn pionierswerk voor de genetica werd pas later erkend.

Een ander voorbeeld is de Hongaarse arts Ignaz Semmelweis. Hij voerde in 1847 een antiseptische procedure in op de kraamafdeling van een ziekenhuis in Wenen: iedereen moest voortaan de handen wassen met bleekwater alvorens een aanstaande moeder te onderzoeken. Door deze maatregel kwam kraamvrouwenkoorts – die vaak dodelijk was – veel minder voor op de afdeling. Toch vonden de ideeën van Semmelweis pas echt ingang na zijn dood in 1865, toen de relatie tussen micro-organismen en ziektes beter werd begrepen (onder andere door de experimenten van Louis Pasteur).

Ook nu beweren sommige wetenschappers dat hun ideeën niet worden opgepikt omdat ze hun tijd te ver vooruit zijn. De Nederlandse bibliometrist professor Anthony van Raan, verbonden aan de universiteit van Leiden, spreekt in dit verband over het “Mendel-syndroom”. Van Raan wou nagaan of wetenschappers gelijk hebben als ze vrezen dat hun werk pas na tientallen jaren zal worden erkend, of als ze hopen op een posthume erkenning. In een artikel van hem uit 2004 onderzocht hij daarom de citatiepatronen die gepaard gaan met uitgestelde erkenning.

Schone slaapsters

Van Raan lanceerde hierbij de term ‘sleeping beauties in science’. Daarmee bedoelde hij:

a publication that goes unnoticed (‘sleeps’) for a long time and then, almost suddenly, attracts a lot of attention (‘is awakened by a prince’).”

Een schone slaapster in de wetenschap is dus een publicatie die in de eerste jaren niet of nauwelijks geciteerd wordt (slaapt), maar na verloop van decennia plots alsnog piekt (gewekt wordt door een prins).

De database die van Raan onderzocht bevatte 20 miljoen artikels. De meest slaperige schone in dit corpus was een artikel van Larry J. Romans uit 1986. Dit was inderdaad een geval van een idee dat zijn tijd ver vooruit was: in het artikel stelt Romans een model op van supergravitatie in tien dimensies, waarbij er een nieuw fenomeen optreedt, namelijk het breken van een supersymmetrie. De ruimere gemeenschap van snaartheoretici was op het moment van publicatie nog niet bezig met supergravitatie. Tegen 1995 was dit wel het geval. Doordat een fysicus die aan hetzelfde instituut werkte als Romans zich diens artikel herinnerde, kon het alsnog geciteerd worden.

Van Raan probeerde ook een kansfunctie op te stellen om te voorspellen welke slapende artikels nog uit hun sluimer gewekt zullen worden. Uit de gegevens blijkt bijvoorbeeld dat de waarschijnlijkheid om nog gewekt te worden na een heel diepe slaap (gekenmerkt door extreem weinig citaties: maximaal één per jaar) kleiner wordt naarmate de slaap langer aanhoudt.

De beauty-factor

Een team van vier onderzoekers aan de Amerikaanse universiteit van Indiana heeft nu een andere manier bedacht om schone slaapsters op te sporen en te meten. De eerste auteur is Qing Ke, een derdejaars doctoraatsstudent, en het team stond onder leiding van Alessandro Flammini. Hun studie is recent online verschenen in het wetenschappelijke vakblad Proceedings of the National Academy of Sciences (PNAS; persbericht).

In oudere modellen moest de onderzoeker handmatig keuzes maken, bijvoorbeeld: hoe lang moet de citatiepiek op zich laten wachten voor er sprake is van een schone slaapster? Flammini en zijn collega’s hebben nu een nieuw model opgesteld dat geen parameters bevat. hiervoor bedachten ze de beauty-factor van een artikel, dat rekening houdt met de de lengte en diepte van de slaap en met het maximale aantal citaties per jaar.

Het team van Flammini gebruikte de database van Web of Science. Deze bevat gegevens over 22 miljoen artikels, in alle disciplines van zowel natuurwetenschappen als de sociale wetenschappen en dit binnen een periode van meer dan een eeuw. De top 15 van de meest uitgesproken schone slaapsters uit deze database ziet u in de tabel. Daarnaast onderzochten ze ook een kleinere database met enkel artikels binnen de fysica.

Op basis van deze studie concluderen de onderzoekers dat het verschijnsel van schone slaapsters niet zo zeldzaam is als eerder gedacht. Dit verschil komt onder andere doordat ze naar meerdere disciplines tegelijk kijken: het blijkt geregeld voor te komen dat slapende artikels gewekt worden door aandacht uit een andere discipline. Ook zien ze een continuüm tussen schone slaapsters en artikels met een courant citatiepatroon.

Tabel: Top 15 van meest uitgeproken schone slaapsters uit de studie van Flammini en collega’s.Top 15.

Disciplines (meer…)

Kerst & wetenschap: knutseltip

Einstein is klaar voor de Kerst. U toch ook?Een wetenschappelijk verantwoorde knutseltip voor de kerstvakantie: ‘sneeuwvlokken’ knippen met de beeltenis van Albert Einstein, Marie Curie, of Erwin Schrödinger erin! Het patroon vind je hier (het deed de ronde op Twitter).

Ik denk erover een versie te maken met Isaac Newton: dat zou prima passen bij de ’traditie’ van Newtonmas. Anderzijds lijkt de kans me groot dat er daarvoor ook al een patroon bestaat: tips zijn welkom.

De patronen voor Einstein en Curie hebben een zesvoudige symmetrie, zoals echte sneeuwvlokken. Vreemd genoeg heeft het patroon voor Schrödinger slechts een viervoudige symmetrie. Er staat wel een kat bij, wat veel goed maakt (maar die heeft dan weer twee staarten…)

Ik maakte vorige week een Einstein-vlokje om op de deur van mijn kantoor te hangen. Helaas vergat ik daar een foto maken. Daarom moest ik gisteravond wel opnieuw aan de slag om ook thuis wat van de vlokjes te knippen. Ik gebruikte een schaar in plaats van een breekmes, waardoor de resultaten suboptimaal zijn. Maar het was wel leuk om eens te doen!

Een goede aanleiding ook om deze video van wiskunstenaar Vi Hart te bekijken. In eerste instantie dacht ik dat ook de ‘sneeuwvlokken’ op het kerstkaartje van de universiteit slechts een viervoudige symmetrie hadden, maar na het bekijken van de video lijkt rotatiesymmetrie hier een betere omschrijving voor.

Kerstvlokjes.

Kerstvlokjes.

Ook gelezen op Twitter: waarom dragen sneeuwmannen een muts? Het houdt de warmte buiten. Thermische isolatie werkt in twee richtingen. (Een variant op het oude grapje met de thermosfles, als het ware.)

In 2011 schreef ik ook al een post over wetenschap en kerst. En natuurlijk is er dezer dagen de Nationale WetenschapsQuiz. Op één of andere manier passen wetenschap en de kerstperiode wonderwel bij elkaar.

Fijne feestdagen gewenst!

Het stokje

Liebster Blog Award.Vorige week kreeg ik een stokje toegeworpen van Michel. In het vorige bericht schreef ik al over de evolutie van dit stokje, dat een jonge uitloper van de Liebster Blog Award blijkt te zijn. Vandaag vul ik de vragen in en geef ik het stokje door, want enkel zo blijft het stokje leven. Ik neem trouwens de elf vragen over van Cecille Tuazon (in vertaling).

(1) Wat was je kinderdroom?

Astronaut worden. In mijn verbeelding zou ik een ruimteschool openen voor jazzballetdansende astronauten-in-opleiding. En het ruimtetuig voor die school eerst zelf ontwerpen en bouwen, in gewapend karton, uiteraard.

(2) Wat is het beste / slechtste cadeau dat je ooit hebt gegeven / ontvangen?

Een vriendin heeft eens een boekje voor me gemaakt met allemaal teksten en plaatjes erin, waarvan zij vond dat die bij me pasten (waaronder korte gedichten en enkele woorden Chinees met de vertaling erbij). Dat cadeau is moeilijk te evenaren en ik vrees dat ik zelf nog nooit zo’n mooi cadeau gegeven heb.

(3) Als je een fictief personage zou kunnen zijn, wie zou je kiezen?

Susan Calvin, de robotpsychologe uit de boeken van Asimov. Of Lyra uit “His Dark Materials” van Philip Pullman (waarvan het eerste deel bekend is van de film “The Golden Compass“).

(4) Wat was de laatste film die je deed huilen?

Ik heb nog nooit een film doen huilen…

Ik huil niet vaak bij films, maar bij het einde van Léon (van Luc Beson) heb ik moeten huilen. Omdat de afloop me verraste en natuurlijk ook door de muziek van Sting erbij (“The shape of my heart“).

(5) Wat zijn je favoriete citaten?

Als strijkreet: “Relentless optimism in the face of doom.” Ik hoorde het jaren geleden in de BBC-serie Monarch of the Glen en het komt nog geregeld van pas. :-)

Op praktisch vlak: “Voorlopige oplossingen duren het langst.” Ik hoorde het voor het eerst bij Frieda Van Wijck, al weet ik niet of ze dat zelf heeft bedacht.

Op filosofisch vlak: “Eigentlich weiss man nur wenn man wenig weiss; mit dem Wissen wachst der Zweifel.” (Eigenlijk weet men enkel wanneer men weinig weet; met het weten groeit de twijfel.) Opgeschreven door Goethe.

En verder: “Als we maar gelukkig zijn, gek worden we vanzelf.” ;-)

(6) Als je zou kunnen kiezen om voor altijd een bepaalde leeftijd blijven, welke leeftijd zou dat dan zijn?

Acht jaar zijn vond ik erg leuk en ik herinner me dat ik toen dacht dat het nooit meer zo leuk zou worden. (Een kleine pessimist in de dop, jawel.) Maar ik vind mijn leven nu ook heel mooi, dus drieëndertig is ook een prima antwoord!

(7) Als je zou kunnen leren om eender wat te kunnen doen, wat zou het zijn?

Leren vliegen (met zo weinig mogelijk technische hulpmiddelen).

(8) Van welke geur hou je het meest?

De geur van het kroontje van trostomaten. Niet dat ik het als parfum zou dragen, maar dat ruikt toch wel lekker.

(9) Als je de loterij zou winnen, wat is het eerste wat je zou doen?

De e-mail als spam markeren, want ik speel niet mee met loterijen.

(10) Wie is de persoon die je het meest inspireert? En waarom?

Mijn mama – onder andere daarom, maar ook om zoveel andere redenen.

(11) Als je eender wie zou kunnen ontmoeten, levend of dood, wie zou je ontmoeten?

Het is vermoedelijk een cliché-antwoord, maar ik zou wel graag eens babbelen met Albert Einstein. Dan zou ik hem een hele reeks citaten voorleggen die tegenwoordig aan hem worden toegeschreven en dan maar hopen dat hij dat grappig zou vinden. (En hem vragen waar hij zijn pantoffels kocht.)

Het plaatje bij de Liebster Blog Award evolueert.

Het plaatje bij de Liebster Blog Award evolueert.

Nu is het mijn beurt om het stokje door te geven. Dit zijn alvast de nieuwe vragen:

[important]

(1) Wat is je favoriete getal, formule, of theorie? En waarom?

(2) Van welke tip die je ooit van iemand kreeg heb je al dankbaar gebruik gemaakt?

(3) Als je je huidige beroep niet meer zou kunnen of mogen uitoefenen, wat zou je dan willen worden?

(4) Wat is het laatste boek dat je helemaal hebt uitgelezen? Hoe vond je het?

(5) Als je een teletijdmachine ter beschikking had, in welke tijd zou je dan eens een kijkje willen nemen?

[/important]

En deze wisselbeker van de Liebster Blog Award gaat naar:

[notice]

[/notice]

Hopelijk hebben zij even tijd om de vragen te beantwoorden en zelf N vragen te bedenken voor N andere bloggers, met N al dan niet gelijk aan het getal vijf (zoals hier) of elf (zoals in de meer traditionele spelregels van de Liebster Blog Award).

Verder ben ik razend benieuwd of de genomineerden nog een originele wiskundige, wetenschappelijke, of filosofische invalshoek weten te vinden om het op hun blog over een blogstokje te hebben. Succes!

Vaarwel augustus, welkom september (met pluizige pantoffels)

Augustus 2012 was de maand waarin:

  • ik uit Australië een spontane werkaanbieding kreeg (voor een postdoc op een project naar keuze) en die afwees;
  • er hier twee weken lang geen enkele blogpost geschreven werd, omdat ik veel te hard aan het werk was aan diverse projecten;
  • eerder werk vruchten afwierp in de vorm van twee publicaties in een themanummer van een regulier tijdschrift en een proceedingsvolume;
  • Danny en ik naar Bristol gingen voor een congres en daar de voorbereidingen van het See No Evil graffitifestival overschouwden;
  • op de trein naar Bristol een eenzame reiziger vroeg of ik ook wiskundige was, omdat ik een artikel aan het lezen was dat in LaTeX opgemaakt was (het was formele filosofie en het werd nog een leuk gesprek);
  • op restaurant in Gent een eenzame eter aan het tafeltje naast ons vroeg of we universitairen waren, waarna bleek dat de beste man drieënnegentig was, er een carrière als radioloog op had zitten en nog goed op de hoogte was van de actualiteit (zoals de landing van Curiosity op Mars);
  • ik besefte dat er veel mensen te vaak alleen zijn en dat dat naar is, maar dat het deugd kan doen om een praatje te maken;
  • het enkele dagen zo warm was in ons appartement dat we op een bepaald moment naar de cinema zijn gegaan, enkel omdat er daar airco is (gelukkig bleek Brave het zien waard en het Schotse accent is zeker een pluspunt);
  • ik een praatje gaf op de zomerschool over formele methoden in de filosofie in Groningen;
  • ik in mijn maag getrapt werd terwijl ik stond te praten en dit niet eens erg vond;
  • de lade onder mijn bureaublad verwijderd werd, omdat de knop aan het einde van de dag te diep in mijn buik afgetekend stond;
  • ik een 9-stappenplan schreef over het ontwerpen van kaartjes, nadat ik voor het eerst in mijn leven een geboortekaartje ontworpen had;
  • buren mij spontaan proficiat wensten;
  • er op de valreep een regenboog verscheen.

September 2012 is de maand waarin:

  • ik eindelijk op mijn blog kan schrijven dat ik zeven maand zwanger ben, omdat iedereen die ik ken het nu wel weet, iedereen die ik niet het ken het nu wel kan zien en dit nieuws ook Australië al bereikt heeft;
  • ik mijn reiskoffer even kan opbergen, omdat ik voor minstens vijf maanden niet meer op congres ga;
  • er nog steeds meer dan genoeg werk op mijn to-do-lijstje staat om dat niet erg te vinden;
  • ik nu dus aan mijn ladeloze bureau ga blijven zitten om nog een beetje onderzoek te doen en daarbij, net als Einstein, mijn allercomfortabelste pantoffels ga dragen; :-)

Einstein op pluizige pantoffels.

Einstein op pluizige pantoffels. (Bron afbeelding.)

  • het gelukt is een hele blogpost uit mijn mouw te schudden, alleen maar om een excuus te hebben om deze foto van Einstein te kunnen plaatsen. :-)
      En de maand is nog maar net begonnen – dus dat belooft!

Nachtelijke beroepsmisvorming

Robot dreams: deze dromerige illustratie stond op de kaft van de eerste verhalenbundel van Isaac Asimov die ik ooit las.Dromen zijn raar. Je kunt van akelige situaties dromen zonder dat je je daar bang bij voelt, terwijl je soms ontwaakt uit een nachtmerrie, waarna je nog minutenlang niet durft te bewegen, terwijl je toch niets engs kunt ontdekken in de gebeurtenissen van de droom. En ja, zelfs in je dromen kun je symptomen vertonen van beroepsmisvorming, of heb ik dat alleen?

In de periode dat ik volop aan het programmeren was voor een artikel over sociofysica (waarover binnenkort een stukje) ben ik eens wakker geworden in een matrix die ik niet goed had afgesloten. Het was een heel akelig gevoel, omdat ik niet terug in de droom kon om de fout te herstellen. Als zelfs je nachtmerries vastlopen op een programmeerfout, dan weet je dat je te hard werkt.

Toch kan het ook heel prettig zijn om wetenschapsgerelateerde dromen hebben. Sommige onderzoekers putten hier zelfs inspiratie uit. Zo beweerde Kekulé dat hij de ringvormige structuur van benzeen had ontdekt na een (dag-)droom van een slang die in haar eigen staart beet. Of deze anecdote klopt, valt natuurlijk moeilijk te achterhalen.

Ongeveer een jaar geleden was ik voor een zomerschool in Leiden. Ik schreef toen al over vrouwen en wiskunde, maar jullie weten nog niet wat ik droomde tijdens de eerste nacht van mijn verblijf daar. Aan het begin van de droom stond ik in een huis, waarvan de ramen volledig verduisterd waren; ik voelde me er niet veilig. Dan begon het plafond vlak naast me in te storten. Onder luid geraas kwam het beton in brokken en gruis naar beneden. Dat vond ik juist helemaal niet akelig: door het gat in het plafond drong er nu wel buitenlicht binnen in de kamer en het viel me ook op dat de stroom van het neergutsende gruis gemoduleerd werd door de geluidsgolven. Toen ik wakker werd, hoorde ik nog steeds datzelfde dreunende geluid. Het duurde even voor ik besefte dat het geluid uit mijn droom van buiten kwam, waar wegenwerkers de oude asfaltlaag aan het verwijderen waren met drilboren. Toen ik aan een Finse wiskundige vertelde over mijn droom van het ritmisch oscillerende, vallende gruis, was haar reactie: “You’re such a physicist!

Met klassieke mechanica kun je berekenen hoeveel de weegschaal aanduidt in een versnellende lift.Deze droom heb ik als student al eens gehad en beleefde ik onlangs opnieuw: ik sta in een lift die begint neer te storten. Tijdens de korte tijd dat ik in vrije val ben, bedenk ik dat ik zal springen. Op die manier sta ik niet op de liftvloer als die de grond raakt. Daarna voel ik me gewoon opgelucht dat ik “het vraagstuk” heb opgelost en vraag ik me helemaal niet meer af of ik de val zal overleven. Als ik daarna wakker word, ben ik meestal redelijk in de war en krijg ik niet op een rij of deze oplossing inderdaad zou werken.

Dit zal ook wel een typische fysicus-droom zijn, want (gedachten-)experimenten met liften zijn populair in ons vakgebied. In de klassieke mechanica vragen ze je dan hoeveel de weegschaal aan zou duiden als je in een versnellende of vertragende lift op een weegschaal zou staan. (Hier een filmpje van de Rijksuniversiteit Groningen waarin het effect wordt gedemonstreerd.) Geen wonder dat ik zo ontspannen was bij mijn droom over de neerstortende lift: in vrije val zou de weegschaal nul aanduiden. Niet dat ik complexen heb over mijn gewicht – als fysicus weet ik immers dat het de massa is die er toe doet ;-) – maar ik hou wel van het bijbehorende gevoel van vlinders in de buik. Onder normale omstandigheden drukken al je inwendige organen op elkaar maar in een neerwaarts versnellende lift, of in een achtbaan, vermindert deze druk, wat zorgt voor die vallende sensatie in je buik.

Het zijn niet enkel klassieke fysici die graag de lift nemen. Ook Einstein illustreerde zijn ideeën over relativiteit met gedachtenexperimenten over liften. Het equivalentieprincipe stelt dat trage massa hetzelfde is als zware massa. Dat wordt aanschouwelijker door je voor te stellen dat je in een lift staat: stel dat de kabel breekt óf dat de aantrekkingskracht van de aarde plots wegvalt. Zou je dat verschil binnen in de lift kunnen voelen? Het antwoord is nee: massa reageert precies hetzelfde onder invloed van zwaartekracht als onder invloed van versnelling – dat is precies het equivalentieprincipe. Beide situaties zijn onwaarschijnlijk en het plots wegvallen van de aantrekkingskracht van de aarde is nog véél onwaarschijnlijker dan het breken van een liftkabel, dus ik zou natuurlijk op die laatste optie gokken (en alvast beginnen springen). Nu ik er zo over nadenk, zou dit ook nog een leuk voorbeeld kunnen zijn om te gebruiken in mijn eigen werk over (zeer) kleine kansen.

Blijkbaar heb ik dat van dat springen in de neerstortende lift trouwens niet zelf bedacht, maar onbewust opgepikt uit een film. Vorige week verscheen er zelfs een stukje in The New York Times waarin de vraag wordt beantwoord hoe je je overlevingskans kunt vergroten als je je echt in een neerstortende lift bevindt. Het slechte nieuws is: springen helpt niet. Dit werd enkele jaren geleden al aangetoond in het televisieprogramma van de Mythbusters (hier te herbekijken, helaas zit er een reclameblok voor): je zou je sprong niet alleen zeer goed moeten kunnen timen, maar ook een zeer hoge opwaartse versnelling moeten behalen. Vermits mensen niet over de vereiste sprongkracht beschikken, is het dus een fabeltje dat springen je overlevingskans in een losgeschoten lift zou kunnen vergroten. Volgens deze bron speelt het nauwelijks een rol dat je je in de liftkooi bevindt: het effect van de impact zal nagenoeg hetzelfde zijn alsof je gewoon in de liftschacht naar beneden gevallen zou zijn. Het zou wel een klein beetje kunnen helpen om op je rug op de liftvloer te gaan liggen en zo het effect van de impact te verdelen. Plat gaan liggen terwijl je in vrij val bent, is echter gemakkelijker gezegd dan gedaan (zoals ook in dit artikel wordt opgemerkt). Je volledig overgeven aan de val, dat is pas een griezelig idee. Hopelijk droom ik er deze nacht niet van!

I saw the crescent. You saw the whole of the moon.Nog een mooie om af te sluiten: ik droomde eens dat ik de hele maan kon zien, terwijl er eigenlijk maar een stukje verlicht was, gewoon omdat ik wist dat ik “goed moest kijken”. Pas later merkte ik dat dit ook werkelijk mogelijk is: er weerkaatst licht van de aarde naar de maan, waardoor de delen van de maan die niet door de zon worden verlicht ’s avonds toch zichtbaar worden als een bleekrode schijf. In het Engels heet dit verschijnsel ‘earthshine‘ (aardeschijn) en het was Leonardo Da Vinci die het verschijnsel voor het eerst wist te verklaren. Hoewel ik maar een simpele camera heb, is het toch gelukt om het effect (enigszins) op de foto te krijgen: zie het plaatje hiernaast. Om het met “The Whole of the Moon” van The Waterboys te zeggen: “Ik zag het sikkeltje, maar jij zag de hele maan”, maar dan andersom. :-)

Als je nieuwsgierig bent naar wat andere mensen dromen, bekijk dan ook zeker eens deze pdf: dit bevat de hele tekst van het boekje “En toen werd ik het wakker” waarin dromenvanger Peter Verhelst dromen verzamelde van jonge en iets oudere Gentenaren.

Niet zo snel, neutrino!

Een muon-neutrino laat zich niet zo makkelijk detecteren. (Bron afbeelding: http://particlezoo.net/individual_pages/shop_muon-neutrino.html)Vorige week deed ik nog verslag van de zoektocht naar het Higgs-boson met de LHC. Het meest besproken wetenschapsnieuws van het afgelopen jaar kwam echter van een ander experiment op CERN:  het OPERA-experiment, waarbij er neutrino’s gemeten zijn, die zich sneller zouden hebben voortbewogen dan de lichtsnelheid in vacuüm.

De voorbije maanden gonsde het ervan op internet en in alle kranten – ook die zonder noemenswaardig wetenschapskatern – doken er analyses van het neutrino-experiment op. Zelfs als je op restaurant zit, kan het tegenwoordig zo maar gebeuren dat je in een flard van het gesprek aan het tafeltje naast je de woorden “neutrino” en “relativiteitstheorie” opvangt. En die mensen zitten dan nog niet eens aan het hoofdgerecht!

De primeur had ik gemist (maar dat gebeurt wel vaker): terwijl heel de wereld het al over die neutrino’s had, waren wij nog nietsvermoedend in Polen, waar we al twee dagen zonder internet zaten. Twee volledige dagen! Zo kon het niet langer, dus moesten we wel op café gaan, waar we bij een groot glas bier (Zywiec) ook op het draadloos netwerk mochten. In mijn inbox zat er een e-mail van Tim. Daarin een link naar een krantenartikel over neutrino’s die sneller dan het licht gegaan zouden zijn en de vraag of ik hier meer van wist. Niet dus. :-(

Als neutrino's inderdaad sneller gaan dan het licht, dan moeten we de fundamenten van de relativitietstheorie herzien.

Als neutrino's inderdaad sneller gaan dan het licht, dan moeten we de fundamenten van de relativitietstheorie herzien. (Bron van de afbeelding: http://foksuk.nl/nl?cm=79&ctime=1316815200)

Intussen heb ik natuurlijk ruim de tijd gehad om mijn schade in te halen. Meteen bij thuiskomst uit Polen heb ik het artikel gelezen en ook de commentaren gevolgd. Het was leuk om te zien hoeveel belangstelling ervoor was. Ik geef een klein overzicht van mijn eigen bevindingen tot nu toe, aan de hand van deze drie vragen:

  1. Hoe betrouwbaar is het resultaat, zo op het eerste zicht?
  2. Wat zijn neutrino’s eigenlijk?
  3. Gingen die neutrino’s nu sneller dan c of niet?

Op arXiv.org verschijnen preprints van wetenschappelijke artikelen.(1) Hoe betrouwbaar is het resultaat, zo op het eerste zicht? Een eerste belangrijke kanttekening bij deze vraag is dat de bevindingen (nog) niet in een wetenschappelijk tijdschrift gepubliceerd zijn, maar enkel als een preprint op arXiv.org staan. (Over dit systeem van wetenschappelijke voorpublicaties schreef ik eerder al.) Als je het artikel daar opzoekt, valt meteen op hoe complex de hele onderneming geweest is: alleen al aan het aantal co-auteurs kun je zien hoeveel mensen erbij betrokken zijn, die elk verantwoordelijk zijn voor een klein onderdeel in het meetproces of de data-analyse.

Aan het einde van hun artikel geven de betrokken wetenschappers expliciet aan dat ze zich wensen te onthouden van speculaties. Welke impact hun bevindingen zouden kunnen hebben op de theoretische fysica is wat hen betreft nog niet aan de orde: zij laten uitdrukkelijk de mogelijkheid open dat er een systematische fout op de metingen kan zitten, die ze ondanks zorgvuldige analyse over het hoofd hebben gezien. (Dit staat in schril contrast met niet-specialisten, die veel minder scrupules hebben om de suggestieve maar onbevestigde experimenten te aanvaarden en wel over verregaande implicaties te speculeren. Tijdreizigers en tachyonen, ahoi!) Aangezien er bij geen enkele andere meting van neutrino’s ooit superluminale snelheden aangetoond zijn, lijken weinig fysici te geloven dat die Zwitsers neutrino’s wel dat ultieme snelheidsrecord hebben gebroken. De consensus lijkt eerder te zijn dat er wel iets misgegaan zal zijn, wat niet belet dat de cruciale fout dan nog gevonden moet worden.

In een persbericht legde collega-filosoof uit Groningen, Jan-Willem Romeijn, al uit dat het nieuws rond de vermeende superliminale neutrino’s een interessante gevalstudie oplevert, waaruit je kunt leren hoe wetenschap werkt – zelfs als uiteindelijk blijkt dat die neutrino’s toch niet sneller dan de lichtsnelheid gingen. Hoewel filosofen graag discussiëren, geef ik hem hierin volmondig gelijk. ;-)

(2) Wat zijn neutrino’s eigenlijk? Neutrino’s zijn elementaire deeltjes en ze zijn eigenlijk constant overal om ons heen. Neutrino’s worden heus niet enkel opgewekt in onondergrondse, fysische labo’s; ook onze zon bombardeert ons constant met gigantische aantallen van deze deeltjes. Gevaarlijk zijn ze niet, want neutrino’s reageren nauwelijks met gewone materie. Zo gaan er elke seconde van de dag zo’n 65 miljard neutrino’s door elke vierkante centimeter van ons hoofd, zelfs als we binnen zitten. Die neutrino’s komen er ongemerkt aan onze voeten weer uit en gaan dan ook nog eens dwars door de aarde heen – de gluiperds! Juist omdat neutrino’s zo weinig interageren met de rest van de wereld, is het bijzonder moeilijk om neutrino-experimenten te doen. De kunst is om grote aantallen ervan op te wekken en dan een reusachtige detector te bouwen in de hoop een zeer kleine fractie van de passerende neutrino’s te betrappen. Anders gezegd: het is allemaal een kwestie van zéér kleine kansen, maar door met grote aantallen deeltjes te werken, wordt de kans om enkele neutrino-gerelateerde gebeurtenissen te detecteren alsnog bijna 100%. En dan – voor de sport – ook nog hun snelheid proberen te achterhalen? Het is niet niks!

Op 24 oktober hield de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen (KNAW) een mini-symposium over neutrino’s en het intussen beruchte experiment op CERN. In onderstaand filmpje houdt sterrekunde-professor Frank Linde een zeer heldere uiteenzetting over neutrino’s en hun detectie. (De opnames van de overige drie sprekers kun je vinden op de Vimeo-website van het KNAW. Er staat ook een verslag op Wetenschap24.)

(3) Gingen die neutrino’s nu sneller dan c of niet?

Vorige week legde ik al uit dat de lichtsnelheid in vacuüm, c, de absolute maximumsnelheid is voor deeltjes die een (rust-)massa hebben. Neutrino’s hebben een kleine massa en behoren zich dus netjes aan deze ultieme snelheidsbeperking te houden. Ja, ook in het weekend op de snelweg bij droog weer. En ook in ondergrondse tunnels tussen Zwitserland en Italië. In het zelfde bericht schreef ik ook dat de lichtsnelheid in een medium lager is dan die in vacuüm. Hierdoor is het mogelijk dat geladen deeltjes in een medium sneller gaan dan het licht in dat medium (maar dus niet sneller dan c). Als dit gebeurt, gaat dat niet ongemerkt voorbij: er komt daarbij Cherenkov-straling vrij.

Wat heeft dit nu met het neutrino-verhaal te maken? Als die neutrino’s sneller dan c waren, dan moest er daarbij ook karakteristieke straling vrijgekomen zijn. Niet precies Cherenkov-straling (want neutrino’s zijn geen geladen deeltjes), maar wel een andere vorm van remstraling of ‘Bremsstrahlung‘. Fysici Cohen en Glasgow hebben intussen een artikel gepubliceerd waarin ze schrijven dat superluminale neutrino’s paren van elektronen en positronen doen ontstaan. Hierdoor verliezen de snelle neutrino’s veel energie en gaat dus ook hun topsnelheid snel achteruit. Een andere groep analyseerde de gegevens van het neutrino-experiment en vond daarin geen sporen van de door Cohen en Glashow voorspelde straling.

Zo, Tim, je hebt er een paar maand op moeten wachten, maar dit is dan eindelijk je antwoord: we kunnen voorlopig besluiten dat de neutrino’s niet sneller zijn geweest dan c. (Lees ook de samenvatting bij Kennislink, waarin er wel nog enkele exotische opties worden opengelaten.)

Niet zo snel, neutrino!

De neutrino's worden teruggefloten: hoe sneller ze gaan, hoe meer elektron-positron paren er ontstaan, waardoor de deeltjes afremmen. Deze straling is echter niet waargenomen in het OPERA-experiment.

Het mooie aan wetenschappelijk denken is dat het zo efficiënt is. Als je de moeite doet om één stukje theorie echt uit te pluizen (bijvoorbeeld hoe de snelheid van het licht varieert afhankelijk van het medium), blijkt dit nieuwe begrip later altijd nog op verrassend veel andere plaatsen van toepassing (ook bij ondergrondse neutrino’s). Fysica: het kost soms wat moeite, maar dan heb je ook wat. :-)

Bitterzoete wetenschap

Een kat in bed veroorzaakt een bult in de deken: een kat-dekbed-excitatie.Deze blogpost stuitert alle kanten uit: van holistische koffie over kat-dekbed-excitaties naar traag licht. Katten en fysica zorgen op internet altijd voor grappige combinaties, dus doe ik vandaag ook een poging. Het bezorgt me alvast een goed excuus om er schattige plaatjes bij te plakken. :-)

Herinner je je nog mijn fascinatie voor zwevende koffiedruppels? Ik heb zopas nog een leuke waarneming gedaan van dit effect. Meestal drink ik niets met bruis, maar laatst had ik zo’n dorst dat ik van een glas nog hevig bruisende cola dronk. Ik keek in het glas – waarschijnlijk scheel, ja! – en zag hoe de bruis voor minuscule, drijvende druppeltjes zorgde die alle kanten uit stuiterden. Heerlijk om te zien.

Herinner je je ook nog de verklaring voor dit effect? Op het eerste zicht lijken de druppeltjes te zweven of te drijven, maar om te begrijpen hoe ze bewegen, moet je er rekening mee houden dat ze niet in het ijle hangen: ze zijn volledig omgeven door lucht. Bovendien staat het vloeistofoppervlak waar ze op lijken te drijven niet stil. Het oppervlak kan aan het trillen gebracht zijn door eerdere druppels die erop vielen, door met het glas of kopje te bewegen, of door tegen de rand van de fles te tikken. Het bewegende oppervlak sleept de omringende lucht mee en zorgt zo voor een luchtkussen waar de druppels op blijven dansen. In geval van hete koffie in de koffiezet helpt ook het temperatuurverschil een handje om de lucht in beweging te krijgen (door thermische Marangoni-convectie).

Koffie kan op koffie drijven.Deze verklaring is ‘holistisch’: om te begrijpen hoe de druppels op het oppervlak bewegen, moet je niet enkel naar de eigenschappen van die druppels zelf kijken, maar ook naar alles eromheen. In dit geval naar de beweging van het onderliggende vloeistofoppervlak, die de lucht doet bewegen, die op haar beurt weer met de druppels interageert. Indirect, namelijk via de lucht als mediator, interageren de golven van het vloeistofoppervlak met de vloeistofdruppel. Dit heeft veel weg van een golf-deeltje-interactie (al is een koffiedruppel geen star deeltje).

Om beter te begrijpen wat ik met een golf-deeltje-interactie bedoel, kun je fysica gaan studeren… of een kat in huis nemen. Als een kat onder een deken kruipt, zie je van buitenaf een hobbel in de deken. Om dit bultje te verklaren, helpt het weinig om de biologie van de kat te bestuderen, of de cultuurgeschiedenis van ons beddengoed. In de ogen van een fysicus verandert de bult in een kat-dekbed-excitatie: een specifieke verandering in de vorm van de deken met als onderliggende ;-) oorzaak de vorm van de kat. Als de kat onder de deken door kruipt, beweegt de bult, met een zekere snelheid. Of, opnieuw in de ogen van de fysicus, een golf-deeltje-interactie.

Om het helemaal wetenschappelijk te maken, zou je de snelheid van de bult (een kat onder een deken) kunnen vergelijken met een “vrije kat” (een kat die vrij rondloopt, dus niet onder een deken). Ik heb dit experiment niet uitgevoerd, maar op theoretische gronden verwacht ik dat de vrije kat sneller beweegt dan de bult. Maar zelfs een loslopende kat haalt de lichtsnelheid niet – zelfs niet als je ze eerst goed gek maakt met een laserpointer. ;-)

De lichtsnelheid in vacuum geldt als ultieme snelheidsbeperking voor materie.Als je een kat – of eender welk dier, voorwerp, of deeltje met massa – meer snelheid wil geven, moet je er energie aan geven. Je zou kunnen verwachten dat als je maar energie blijft toevoegen, dat je de kat met eender welke snelheid kunt laten bewegen. In de praktijk blijkt dit niet te kloppen. De curve die het verband aangeeft tussen de toegevoegde energie en de behaalde snelheid van een massa begint weliswaar nagenoeg lineair, maar vlakt daarna af. De snelheid waar de curve naartoe blijkt te neigen, maar die nooit bereikt wordt is c, de lichtsnelheid in vacuüm – bijna 300 000 km/s.

De lichtsnelheid in vacuüm (meestal kortweg ‘de lichtsnelheid‘) wordt dus beschouwd als de ultieme snelheidslimiet voor alle materiële voorwerpen. Katten hebben een massa en worden dus geacht trager dan c te bewegen. “Lichtdeeltjes” of fotonen hebben geen massa; zij kunnen wel met snelheid c bewegen.

Snelheid in functie van totale energie.

Snelheid in functie van totale energie. De rustmassa van het deeltje levert een constante bijdrage aan de energie, de rest is kinetische energie (energie door beweging). Volgens de klassieke fysica zou de snelheid onbeperkt kunnen toenemen (roze lijn), maar in de praktijk blijkt dat niet zo te zijn: relativiteitstheorie voorspelt dat deeltjes met een rustmassa nooit de snelheid c bereiken (rode lijn). (Bron van de afbeelding: http://www.phys.unsw.edu.au/einsteinlight/jw/module5_equations.htm)

In de context van relativiteitstheorie wordt het bovenstaande meestal als volgt samengevat: massa is snelheidsafhankelijk en neemt toe met de snelheid. Wat wij meestal als ‘massa’ aanduiden is de rustmassa van een voorwerp. (Die term is ook heel toepasselijk bij katten, die wel twintig uur per etmaal rusten.) Enkel als die rustmassa nul is, zoals bij een foton, kan het deeltje met de maximale snelheid, c, bewegen.

Als een geladen deeltje invalt met een snelheid hoger dan de lichtsnelheid in dat medium, komt er Cherenkov-straling vrij.Dit wil overigens niet zeggen dat er niets sneller dan het licht zou kunnen bewegen. Daarbij wil ik het niet eens hebben over tachyonen. (Dat zijn hypothetische deeltjes die geen normale massa hebben en die wel sneller dan c zouden kunnen bewegen. Dit zou geïnterpreteerd kunnen worden als deeltjes die terugreizen in de tijd, maar dat is dus weer een heel ander verhaal.) Er is een veel voor de hand liggendere manier om sneller te gaan dan het licht: door het licht te vertragen! In nieuwe (meta-)materialen kan men de snelheid van het licht drastisch verlagen, een fenomeen dat “slow light” of “traag licht” genoemd wordt.

Enkel in een absoluut vacuüm beweegt het licht aan de snelheid c. In eender welk medium (met brekengsindex n > 1) beweegt het licht met een lagere snelheid, c‘ (c‘ = c / n < c). Door andere deeltjes te versnellen tot een snelheid hoger dan c‘ (maar niet hoger dan c, want dat is – voor zo ver bekend – onmogelijk), kunnen ze het licht in dat medium dus inhalen! Dit is niet enkel een theoretische mogelijkheid, maar kan ook experimenteel worden aangetoond. Wanneer een vliegtuig sneller vliegt dan de geluidssnelheid in lucht, ontstaat er een schokgolf, die wij horen als een knal. Iets soortgelijks gebeurt er wanneer geladen deeltjes de lichtsnelheid in het medium overschrijden: er komt dan straling vrij (Cherenkov-straling).

Licht is het oudste en bekendste voorbeeld van de golf-deeltjes-dualiteit uit de kwantummechanica. Afhankelijk van het vraagstuk, kan het handiger zijn om licht als een golf- of als deeltjesfenomeen te beschrijven. Nu lijkt er een tegenspraak te zitten tussen beide beschrijvingen:

  • Als je het licht als een golf beschouwt, zoals in de klassieke optica, kan het licht trager gaan dan c. Dit is te begrijpen in termen van elektrische polarisatie van het medium: de gepolariseerde materie gaat daarbij zelf licht uitzenden, dat interfereert met het oorspronkelijke licht en zo in een vertraagde lichtgolf resulteert.
  • Als je het licht echter als deeltjes beschouwt (fotonen), zoals in de kwantummechanica, en de uitleg over relativistische massa’s herleest, dan zou je kunnen concluderen dat fotonen enkel met de snelheid c kunnen bewegen, niet trager. Of krijgen fotonen plots toch een massa als ze door medium bewegen, maar hoe kan dat dan?

Om deze schijnbare tegenstrijdigheid te ontwarren, moet je opnieuw een ‘holistisch’ standpunt innemen – net als bij de koffiedruppels die op het oppervlak van koffie stuiteren en net als bij de bult door de kat onder het dekbed.

In dit geval betekent dit dat je de interactie tussen het foton en de deeltjes in het medium van naderbij moet bekijken. Het is onmogelijk om dit volledig algemeen te doen. Veel hangt af van welk medium het is (Is het een gas, een vloeistof, of een vaste stof?) en van het type foton (Hoeveel energie heeft het?) Om het echt goed te doen, heb je een hele brok fysica nodig, inclusief formules. En zelfs als je fysica hebt gestudeerd, blijft het moeilijk om de gedetailleerde, kwantitatieve theorieën terug te brengen tot een kwalitatief totaalplaatje. Toch ga ik een poging wagen om voor één specifiek voorbeeld een heldere uitleg te geven. (Veel dank aan Danny om mee te brainstormen voor volgend stukje.)

Katten en fotonen.

Als je de interactie van licht met materie wilt beschrijven heb je een hele brok fysica nodig. Als je wil beschrijven hoe licht interageert met diamant dan is dat weer een heel ander verhaal dan de interactie tussen fotonen en katten.

Om het zo concreet mogelijk te maken ga ik uit van rood licht, met een golflengte van – laat ons zeggen – 650 nm. Daarmee correspondeert een foton met een energie van ongeveer 2 eV. Als medium neem ik mijn favoriete vaste stof: diamant, dat in elk geval transparant is voor rood licht. De bindingslengte van de koolstofatomen in het diamantrooster bedraagt slechts 0,154 nm, duizenden malen kleiner dus dan de ‘afmetingen’ van het foton, nu beschouwd als een golfpakketje met die specifieke golflengte. De handigste manier om de interactie van het foton met de vaste stof te beschrijven is dus niet voor iedere koolstofkern afzonderlijk, maar door het rooster als een geheel te beschouwen. Als je het foton als een energiepakketje beschouwt, kun je zien dat het invallende foton voor een kleine energieverhoging zorgt in een (relatief) groot gebied van het rooster: een proces dat je kunt beschrijven als een (kwantummechanische) excitatie van het rooster. Met deze aangeslagen toestand van het rooster kun je een pseudodeeltje associëren: het polariton.

Het vreemde besluit is dus dat lichtdeeltjes niet trager kunnen dan c, maar lichtgolven wel. Hm, is dit meer dan een semantische afspraak? “Zodra fotonen invallen op een medium, spreek je niet meer van een foton maar van een polariton.” Het lijkt erop dat er meer aan de hand is. Een foton heeft geen massa. Aangezien het polariton een aangeslagen toestand is van het rooster, dat zelf een massa heeft, hoeft het geen verbazing te wekken dat ook het polariton een massa heeft en dus trager gaat dan c.

Vind je die pseudo-deeltjes maar bizar? Denk dan terug aan de kat onder het dekbed! Terwijl de kat onder de deken zit, kun je haar niet zien. Je ziet enkel een bultje dat beweegt, vermoedelijk iets trager dan een vrije kat. Je zou het bultje een pseudodeeltje kunnen noemen: het doet het dekbed op zo’n manier bewegen alsof er een lokale vervorming is, die zich in het vlak van het dekbed kan verplaatsen.

Aan deze kant van de deken zie je de kat.

Aan deze kant van de deken zie je de kat, aan de andere kant zie je een vervorming die zich verplaatst. Die bultjes zou je polaritons kunnen noemen.

Toch is er een verschil: de kat bestaat nog, ook al zit ze onder een dekentje, maar als licht zich door een medium beweegt, zouden de fotonen niet langer bestaan – zij gaan volledig op in het nieuw pseudo-deeltje, het polariton. Wanneer het bultje aan het einde van het dekbed komt, komt er gewoon weer een kat te voorschijn. In dit beeld bestaat het bultje niet echt als een onafhankelijk object, de kat en het dekbed wel. Ook wanneer het licht weer overgaat van het medium naar vacuüm, bestaat het weer uit fotonen. Dit wekt de indruk dat ook in het medium de fotonen nog bestonden – net als de kat onder het dekentje. Het lijkt er dus op dat het polariton als pseudo-deeltje slechts dient om het ons makkelijker te maken het hele proces fysisch te beschrijven.

Is het polariton een soort bultje dat niet echt bestaat? Mijn eigen conclusie – op dit ogenblik – neigt eerder naar het omgekeerde: alles wat wij deeltjes noemen zijn pseudo-deeltjes, die ons helpen om fysica te begrijpen. Ook katten en dekens zijn pseudo-objecten, concepten die het ons gemakkelijker maken om over de wereld na te denken en er met andere mensen over te communiceren: “Hang het dekbed eens uit het raam om te verluchten, maar niet de kat!”

The spoon is not real. De bult en de polariton ook niet. De kat en het foton evenmin.Ja, een kat is zelf een soort “bultje”: de kat bestaat vandaag uit heel andere cellen dan die waaruit ze een paar jaar geleden bestond. Toch roepen we haar met dezelfde naam… en luistert ze nog steeds niet. ;-) De deken bestaat uit een eerder toevallig samenraapsel van synthetische of organische vezels, die honderd jaar geleden of honderd jaar in de toekomst wellicht op heel verschillende plaatsen terug te vinden waren/zijn. Zelfs een perfect gladde deken is zo een soort bultje in de wereld; iets dat mensen als één ding zien.

Katten en dekens, fotonen en kristalroosters: geen van alle zijn er echt objectief. Voor golven geldt overigens hetzelfde – mijn punt is hier niet dat de wereld inherent golf-, veld-, of energie-achtig is. Al deze concepten zijn hulpmiddelen voor mensen om de wereld te beschrijven, zaken te (proberen) voorspellen en er iets van te begrijpen. Maar uiteindelijk ‘is’ de wereld er gewoon en dat is nooit tot louter begrijpen te herleiden.

Wetenschap is een uiting van het menselijke verlangen om zoveel mogelijk van de wereld te begrijpen en het scherpe randje aan de wetenschap is dat dat verlangen onmogelijk, zelfs maar in principe, vervuld kan worden. Dat is het bitterzoete koekje dat bij deze holistische kop koffie geserveerd wordt.

Wetenschap kan de boom in!

Einstein is klaar voor de Kerst. U toch ook?Zo, die Sinterklaas is het land uit, dus nu is het aftellen naar Kerstmis. Ik help je deze periode overbruggen met vijf wetenschappelijk verantwoorde tips:

Wees voorzichtig in de mensendrukte als je kerstinkopen gaat doen en maak er een fijne tijd van.