Tag Archief: herinnering

Moe & Slechtgezind

Nee, de titel van dit blogbericht is niet autobiografisch! :-) (Het heeft althans geen betrekking op het heden of een recent verleden.)

Vandaag hoorde ik op de radio dat Patrick de Witte, of dus (pdw), precies een jaar geleden overleden is. Automatisch moest ik denken aan Spike, eigenlijk het enige werk van (pdw) dat ik kende. Het was een televisieprogramma in de tijd dat ik nog student was en het werd uitgezonden op vrijdagavond, als ik net van kot terug thuis was. Bij de eerste aflevering vond ik er weinig aan, maar het was apart genoeg om de week nadien opnieuw te kijken en geleidelijk aan begon ik de absurde logica van dit parallelle universum te begrijpen. Maar net als je dacht de regels te snappen, veranderden die weer, wat de deur op een kier zette voor humor – een fenomeen dat immers drijft op het niet inlossen van gewekte verwachtingen. Zo werd Spike bevolkt (of moet ik zeggen: geteisterd?) door bizarre personages die aanvankelijk elk in een specifieke biotoop leefden, maar die naarmate de reeks vorderde ook in elkaars sketches konden opduiken. Als fan werd je dus beloond, omdat alleen trouwe kijkers het onderscheid konden maken tussen ‘normale gekte’ en ‘nieuwe gekte’.

Ik vond niet alle sketches geslaagd (deels omdat ik niet alles begreep, maar deels ook omdat sommige ideeën gewoon niet werkten voor mij), maar sommige waren briljant. Nog steeds als iemand vraagt om geld wil wisselen denk ik aan Wim Opbrouck in zijn rol uit Spike van Zeeuws-meisje-man. (Helaas snappen steeds minder mensen de referentie als ik op mijn Zeeuws-meisje-mans traag en behulpzaam de mogelijke verdelingen in briefjes en munten opsom.) Er was de wekelijkste wedstrijd voor buitenwippers, die ruimte bood voor enige maatschappijkritiek. Er was de rubriek in het wassalon, waar een zwangere vrouw en haar vriendin – Kimberley en Vanessa, gespeeld door Barbara Sarafian en Antje De Boeck – babynamen evalueerden. Daarbij bleek Sarafians personage consequent immuun te zijn voor eventuele associaties met namen van Bekende Vlamingen, maar kwam ze, ondanks de referentie naar grote namen uit culturele sector, toch altijd tot een negatief oordeel over de naam in kwestie. De meisjesnaam Joyce deed haar bijvoorbeeld denken aan de schrijver James Joyce, maar daar had ze een Mening over, die haar niet toeliet die naam te kiezen.

Maar het onderdeel waar ik echt naar uitkeek was de scène op de redactie van Moe & Slechtgezind (een parodie op het tijdschrift Fit & Gezond), niet in het minst omdat ik op vrijdagavond inderdaad in desgenoemde toestand verkeerde. In de huidge tijden van overmatig sociale-media-gebruik is natuurlijk niemand ooit nog moe of slechtgezind, ook ik niet (zie hoger). Soms mis ik dat: niets dat de innerlijke mens zo sterkt als één avond per week ongegeneerd moe en slechtgezind kunnen zijn, zoals je dat alleen thuis kunt zijn, en dan voor de buis hangen en hooguit even gniffelen met een zogenaamd humoristisch programma waar je voor het grootste deel eigenlijk niet zo veel van snapt.

En dat je dáár dan zo’n veertien jaar later nog aan terugdenkt.

Online vond ik twee clipjes terug: eentje met scouts en eentje met de geest van Dalida. (Helaas dus geen fragmenten van mijn favoriete rubrieken.) Verder heb ik toch al één lotgenoot gevonden die zich in 2008 heeft geuit als fan van Spike, met grotendeels andere herinneringen dan ik; alleen over de selectie van Moe & Slechtgezind zijn we het eens, maar dat was dan ook het allerbeste van Spike, natuurlijk. ;-)

Zijn er nog fans van Moe & Slechtgezind die ervoor durven uitkomen, of die een andere herinnering hebben aan Spike? Laat een reactie achter!

Verboden te spuwen van Shanghai tot Genk

Lampion.In 2008 ging ik samen met Danny naar China. Ik ging er spreken op het wereldcongres over biosensoren in Shanghai en daarna reisden we door naar Peking. (Twee dagen na aankomst terug in België hield ik trouwens mijn doctoraatsverdeding. Ja, dat is ook manier om te ontsnappen aan collega’s die de dagen ervoor aldoor vragen of je al zenuwachtig wordt. ;-) ) Het was onze eerste (en tot nog toe enige) reis naar Azië, dus uiteraard keken we onze ogen uit en maakten we veel foto’s.

Zo legde ik een kleine fotoverzameling aan van verbodsborden: een pictogram met daaronder Chinese tekens en de Engelse vertaling erbij. De eerste foto in mijn verzameling was het verbod op spuwen (bij de metro van Shangai): zie foto hieronder. Verder zagen we bordjes met “No touching” (niet aanraken), “No littering” (geen afval achterlaten), “No loitering” (niet rondhangen), “No vendors” (geen kraampjes), “No crossing” en “No climbing” (allebei bedoeld als: niet over het hek kruipen) en “Dangerous articles prohibited” (dit zal een zeer beknopte vertaling zijn geweest, want het stond onder een lange reeks Chinese tekens, bij vijf pictogrammen met doodshoofden, pistolen, explosieven en meer van dat fraais).

Verboden te spuwen in Shanghai.

Verboden te spuwen in de gangen van de metro in Shanghai (foto uit 2008).

Daar moet ik aan denken terwijl ik in het station van Genk sta aan te schuiven voor het loket. Want, ja, ook hier hangt er tegenwoordig een bordje dat het spuwen verbiedt.

Verboden te spuwen in Genk.

Verboden te spuwen in de stationshal van Genk.

Ben ik de enige die dit een interessant fenomeen vindt? Ik stel er mij veel vragen bij:

  • Is spuwen dan zo’n groot probleem?
    • Helpt zo’n bordje daar dan tegen, of dient het als stok achter de deur als je er iemand op wil aanspreken?
  • Kun je een GAS-boete krijgen als je spuwt?
    • Krijg je er dan twee als je opmerkt dat speeksel geen gas is maar een vloeistof? :-)
  • Zullen dit soort verbodsborden ooit tot archeologisch materiaal gaan behoren?
    • Welk beeld gaan toekomstige generaties dan krijgen van onze tijd?
  • Wat is het origineelste verbodsbord dat jij ooit zag (in binnen- of buitenland)?

In pyjama naar het labo

De afkorting van 'Non-Archimedean Probability' is NAP. Na al dat nadenken over infinitesimale kansen hebben we toch wel een dutje verdiend?Naar aanleiding van De Nacht van De Onderzoekers (vandaag, op vrijdag 27 september) gaat Radio 1 op zoek naar “de meest onvermoeibare onderzoeker” (van Vlaanderen).*

Alle onderzoekers die ik ken zijn gepassioneerde mensen en dus harde werkers (al wordt onze pure liefde voor de wetenschap helaas soms wat overschaduwd door de stijgende publicatiedruk en de bijbehorende stress). De meest onvermoeibare onderzoeker ben ik ongetwijfeld niet. Mijn laatste onderzoeksproject heet immers niet toevallig ‘NAP‘: de letters staan voor Niet-Archimedische Probabiliteit, maar het is ook Engels voor dutje. ;-)

Toch heb ik heel wat nachtposten gedraaid tijdens mijn tijd als doctoraatsstudent in de materiaalfysica. Als je één week meettijd hebt aan een synchrotron, dan moet je daar het meeste uithalen en al eens een nachtje doorwerken. Verder ging ik geregeld ’s nachts naar het laboratorium om te controleren of alles nog in orde was met de staaltjes.

Ik werkte aan het Instituut voor Materiaalonderzoek van de Universiteit Hasselt. Dat ligt op het Wetenschapspark, dat ’s nachts werd afgesloten met een schuifpoort. Omdat ik de eerste jaren geen auto had, had ik zogenaamd geen pasje nodig om de poort te openen. Dus moest ik ’s nachts eerst nog over de beek springen!

Dit is een staaltje van diamant op silicium.We waren een protocol aan het ontwikkelen om DNA aan diamant te koppelen (lees ook hier). Diamant gaat in gewone omstandigheden bijna geen chemische bindingen aan. Dit lukt wel als je het diamant bijvoorbeeld met sterk UV belicht, maar het DNA verdraagt dit UV dan weer niet… Een uitweg voor dit dilemma is om eerst een linkermolecule (dat wel de UV-belichting verdraagt) aan het diamant te koppelen en pas in de volgende stap het DNA aan die linkerlaag te koppelen (waarbij geen UV meer nodig is).

Ik legde de stukjes diamant dus ’s avonds onder de UV-lamp om gedurende een hele nacht te reageren met verschillende linkermolecules, maar onder die lamp werd het vrij warm en sommige molecules konden daarbij verdampen. ’s Nachts keerde ik dan naar het labo terug om (indien nodig) wat extra vloeistof op de staaltjes te pipetteren. Daar stond ik dan, vermoedelijk ongekamd en met wat kleren in der haast aangetrokken over mijn pyjama. En daarover een labojas: glamoureus.

Na een tijdje probeerden we een dun kwartsplaatje (transparant voor UV) op de natte diamantstaaltjes te legden. Sindsdien verdampten de linkermolecules niet meer en kon ik op mijn twee oren slapen. (Al moest ik wel nog even die doctoraatsthesis schrijven, uiteraard.)

Toch was het bijzonder om ’s nachts door het instituut te lopen. Door het aan- en afslaan van de pompen aan de glovebox (een werkbank gevuld met stikstof waar je via rubberhandschoenen in kunt werken) leek het wel of het instituut ademde. De meetinstrumenten die tikten en bromden. Ook de pompen aan de diamantreactoren waren steeds aan het werk. De meeste mensen sliepen, maar ons labo niet!

UV-Lampje.

U ziet wellicht het blauwe bakje tussen wat rommel? Daar stond ik zo anno 2006 ’s nachts voor op… (Deze foto is weliswaar genomen in 2007, want er liggen al kwartsplaatjes op de stalen.) Een kleine rondleiding (want zoiets krijg je nooit te zien op een officiële opendeurdag). Het blauwe blakje is de behuizing voor een UV-lamp, met een lade waar ik diamantstaaltjes in kon leggen. De draaiknop van het overbodige timermechanisme is met twee schroeven geblokkeerd en dit is vervolgens afgedekt met een schaaltje om niemand op het idee te brengen eraan te prutsen. U ziet: de genialiteit en professionaliteit spat ervanaf in de academische wereld. ;-) Dit alles stond in een met stikstof gevulde glovebox. Linksonder zie je een sluis, die ik – met mijn linkerhand in een zwarte rubberhandschoen – aan het opendraaien ben. Rechts zie je de transparante behuizing van een opstelling om zonnecellen te meten.

Wat betreft “de meest onvermoeibare onderzoeker” (van deze wereld en ver daarbuiten) stel ik voor om Curiosity te nomineren (en de onderzoekers die de doorgestuurde gegevens analyseren), het onvermoeibare Mars-wagentje dat – zo is nu in een Science-publicatie bevestigd – water gevonden heeft op de rode planeet. (Lees er hier een Nederlandstalig bericht over.) Hoera!

*Ik bezocht de website van Radio1 eigenlijk omdat ik wou bloggen over het onderwerp van nep-publicaties, dat donderdagavond aan bod was gekomen, maar toen kwam ik dus dit onderwerp tegen.

Laatste-schooldag-gevoel

Wij muizen ervandoor.Ik heb al heel de dag het gevoel dat iemand in mijn maag heeft gestompt. Melancholie, omdat we gaan verhuizen en ik vandaag allerlei dingen voor het laatst doe, hier, in onze vertrouwde omgeving.

Precies zo voelde ik me altijd op de laatste schooldag. Er was toen nog geen internet, dus wist ik niet dat er zoiets was als Last Day of School Sadness. Ik begreep nauwelijks waarom er een steen op mijn hart drukte: een vaag gevoel van spijt dat het voorbij was en het gevoel dat ik er niet genoeg van had genoten. Mijn laatste laatste-schooldag-blues is zo lang geleden! Door deze herhinnering versterkt de melancholie van vandaag zich nog.

Zo is het vandaag de laatste dag dat ons kindje naar deze opvang gaat, vanaf maandag gaat hij ergens anders. Ik twijfel er niet aan dat hij daar ook goed verzorgd gaat worden (anders brachten we hem daar niet, uiteraard). En toch is er dat knagende besef dat er iets wordt afgesloten: het was zo gewoon met de verzorgsters zijn dag te overlopen, kleine gesprekken te hebben met andere ouders, dezelfde kindjes te zien, … Gelukkig is ons kindje nog te klein om te beseffen dat hij voor het laatst in deze opvang is. Hopelijk voelt hij dan ook geen steen van melancholie in de maag, maar is het voor hem vooral een heel gewone dag – de dagelijkse routine van eten en slapen, spelen en ontdekken tussen de inmiddels zo vertrouwde gezichten.

Ik heb iets geknutseld om uit te delen als afscheidscadeautje: voor iedereen een muis (omdat we ervandoor muizen) met een wafeltje erin. Het idee komt van deze webpagina, maar omdat onze printer de verhuis niet goed doorstaan heeft, heb ik een eigen variant van het ontwerp gemaakt, met passer en lineaal op ruitjespapier. Ja, een passer – nog zoiets dat ik de voorbije tien jaar niet heb nodig gehad. Het voordeel was dat ik het ontwerp heb kunnen optimaliseren om zoveel mogelijk te kunnen gebruiken van mijn gekleurd karton, dat net iets groter was en andere verhoudingen had dan A4-formaat.

Om de half-cirkelvormige oortjes mooi op het lijfje te laten aansluiten, moet je de vaste punt van de passer in de bissectrice van de betreffende kant van het lijfje plaatsen (en het Wikipedia-artikel toont hoe je dat met passer en lineaal kunt doen). De details in de afwerking zijn ook zo veel mogelijk met cirkels gedaan:

  • twee halve cirkels voor de oortjes,
  • één halve cirkel voor de neus (lijkt kleiner op de foto omdat het gevouwen is)
  • en kwartcirkels voor de ogen.

Geometrisch gezien passen er zes muizen in een cirkel als ze met de neuzen naar elkaar staan, maar omdat ik maar vijf verschillende kleuren had, poseren ze hier met vijf. Om ze te vervoeren kun je ze in elkaar schuiven (met het wafeltje er al in); leg ze dan best op een zijkant in een doos.

Melancholie en meetkunde grijpen wonderwel in elkaar, maar deze congruentie kende Albrecht Dürer al (en dat was in de zestiende eeuw).

Een muis met een wafeltje erin, om het afscheid te verzachten.

Nog zo’n laatste: fruit kopen bij het winkeltje in onze straat in Gent. De man doet me aan mijn moeder denken: altijd opgewekt en bereid tot een praatje. Ik vertelde hem vandaag over onze verhuis en bleef iets langer babbelen dan gewoonlijk. Hij vertelde dat hij enkele jaren geleden een appartement heeft gekocht, maar dat hij geen schotelantenne mag plaatsen van de syndicus. Hij komt uit Pakistan en zou natuurlijk graag het nieuws uit zijn thuisland ontvangen. Er wonen ook Turkse mensen in het gebouw. Volgens de syndicus mogen ze wel één grote antenne zetten en vandaaruit draden trekken naar de verschillende appartementen. Maar de richting om Pakistaanse zenders te ontvangen is anders dan voor Belgische of voor Turkse zenders. Grr, syndicuskantoren

Jas “van den Aldi”

Kleurrijke knopen.Daarnet ging het op radio (bij Hammertime op Studio Brussel) over opgroeien in armoede (naar aanleiding van de Panorama-reportage hierover vanavond op Canvas). Een beller vertelde dat hij, toen hij een jaar of veertien was, met zijn ouders in de Aldi was. Daar kreeg hij een stoere jas, maar toen hij met zijn nieuwe jas op de speelplaats verscheen, werd hij ermee uitgelachen.

Mijn ouders waren niet echt arm, maar ze waren wel selectief in waar ze geld aan uitgaven. Ik zou boeken een luxeproduct noemen, maar daar maakten ze bijvoorbeeld nooit een probleem van.

Ergens in de vroege jaren negentig kwam ik op zekere dag thuis van school en hing er een nieuwe jas op de keukenstoel. Mijn moeder vroeg of ik het een mooie jas vond en ik zei “ja”, want het was een paarsblauwe jas met rode voering. Op de speelplaats de dag nadien sloeg mijn initiële enthousiasme voor de nieuwe jas echter snel om in schaamte, want het bleek een jas “van den Aldi” te zijn. Dan kun je nog beter in een juten zak op school verschijnen! Ik wou die jas niet meer aan, maar ik moest wel, want ik had hem toch mooi gevonden… Ik heb die jas gehaat en me elke dag dat ik hem aan moest geschaamd. En waarvoor eigenlijk? Dat is me nog steeds niet zo duidelijk.

Voor er überhaupt sprake was van enige discountwinkel in ons dorp, maakte mama vaak zelf kleren voor me, altijd met bijpassende knopen – in de vorm van vogels of ijsjes. Kijk, dan kun je trots zijn op je kleren. :-)

Als ik nu goedkope kleren zie, maak ik me soms zorgen over de omstandigheden waarin ze gemaakt zijn. Vooral als er veel kraaltjes of pailletjes op zitten, vraag ik me af er arme kinderen aan hebben zitten zwoegen (naar aanleiding van een BBC-reportage hierover uit 2008). Helaas is een duurder prijskaartje nog geen garantie dat dit niet het geval is.

Tot op de dag van vandaag koop ik liever geen kleren waar merken opstaan, ongeacht of het van een duur merk is of niet. Uit eigen ervaring weet ik dat er al meer dan genoeg onzichtbare labels op mensen hangen – dus daar hoeven er wat mij betreft geen meer bij. Uit de aankondiging voor de reportage vanavond: “Eén op de tien Vlaamse kinderen en jongeren groeit op in armoede.” Hopelijk kan de reportage en de discussie errond helpen om enkele vooroordelen uit de weg te ruimen. Arm zijn is al lastig genoeg, pestgedrag en misprijzen maken het alleen maar erger.

Aanvulling (21 juni 2013):

Ik heb naar de reportage gekeken gisteravond en vond de verhalen aangrijpend. Je kunt het programma hier online herbekijken.

Moment van ontroering

Het mechaniek van de ontroering.Rudi van den Hoofdakker is eerder deze week overleden en met hem mijn favoriete dichter: Rutger Kopland. Ik hoorde het nieuws vandaag op de radio. Het spijt me dat ik niet eerder een stukje over hem geschreven heb. Hij stond nochtans hoog op mijn lijstje met dichters die (ook) over wetenschappelijke onderwerpen schreven. Rudi van den Hoofdakker was hoogleraar psychiatrie aan de Rijksuniversiteit Groningen en die achtergrond klinkt geregeld door in het werk dat hij onder zijn pseudoniem Rutger Kopland publiceerde.

Ik zou vandaag maar wat graag zijn beschouwingen over poëzie en herinnering herlezen in “Het mechaniek van de ontroering”, maar helaas heb ik dat boek hier niet bij de hand. Dit vaak geciteerde stuk uit de bundel plukte ik dan maar van internet:

Wat is het toch dat een grap, een vondst, een gebaar, een foto, een schilderij, een paar regels, dat die iets teweeg kunnen brengen, iets onverhoeds kunnen laten gebeuren dat lijkt op het losspringen van een slot. Een op het eerste gezicht onbetekenende sleutel past op een slot waarvan je niet wist dat je dat in je omdroeg. Ik ben al lang nieuwsgierig naar die sleutels en die sloten, dat mechaniek van de klik.

Een boek dat ik wel bij de hand heb is een bloemlezing met Koplands gedichten. Daarin staat natuurlijk “Jonge sla”. Dit gedicht weerklonk ook bij het radiobericht over zijn overlijden, maar het is intussen zo’n cliché geworden, dat ik haast niet meer kan geloven dat het ooit oprecht bedoeld is geweest. Daarom plaats ik een ander gedicht, “De laatste bevindingen”, dat meteen een goede illustratie is van wetenschappelijk geïnspireerde poëzie.

De laatste bevindingen

 

Er waren zoals we dachten te weten twee werelden –

de echte en die andere

 

dit onderscheid is onlangs bij nader onderzoek

een overbodige illusie gebleken: deskundigen

hebben in menselijke hersenen gezocht

en geen verschillen gehoord of gezien

 

integendeel, wat zij vonden was met geen pen

te beschrijven, zo ongelooflijk eenvoudig

zo mooi

 

zij noteerden:

 

‘De nacht viel in de ramen van ons instituut,

maanlicht streek over de jonge borsten

van onze vrouwelijke proefpersoon

 

en ja, de door haar hersencellen aangedreven apparaten

zuchtten en in onze microscopen zagen we

in haar moleculen melkwegen van verlangen.

 

Wij zoeken nog koortsachtig naar formules.’

 

Aldus enkele opgetogen, onbedoeld lyrische citaten

uit hun verslag

Als je niet vertrouwd bent met het werk van Kopland, leen dan zeker eens een dichtbundel bij de bibliotheek of lees als opwarming deze korte bespreking van zijn werk.

Er zit een liedje in mijn hoofd

Het was een zomers liedje.Ineens zat er een liedje in mijn hoofd. Het was een zomers liedje. Dat liedje was de Lambada (ja, van eind de jaren tachtig) en ik begon het te zingen. Ik heb geen gevoel voor ritme, kan geen toon houden en ken geen Portugees. Kortom, het klonk prachtig. ;-)

Gelukkig is er YouTube om het origineel van Kaoma nog eens te beluisteren en is ook de tekst eenvoudig op internet te vinden. Intussen ken ik het eerste couplet uit mijn hoofd. Sterker nog: mensen voor wie ik het heb gezongen, hebben de Lambada erin herkend. (Meestal zijn de reacties eerder: “En als je het nu eens probeert te zíngen?” en dan “Nee, dat lijkt er niet op. Echt niet.” waarbij er enige wanhoop doorklinkt in de stem.)

Ook leuk om te weten: het is eigenlijk een heel melancholische tekst. Neem nu het laatste couplet:

Chorando estará ao lembrar de um amor

Que um dia não soube cuidar

Canção, riso e dor, melodia de amor

Um momento que fica no ar

Zoals ik al zei, ken ik geen Portugees, maar dit is mijn Nederlandse vertaling van een Engelse versie:

Hij zal huilen als hij zich een liefde herinnert,

die hij niet wist te koesteren.

Een lied, gelach en pijn, een melodie van liefde,

een moment dat nooit meer terugkomt.

En jij, heb jij ook wel eens een liedje in je hoofd? En is dat dan ook zo’n zomers muziekje?

Hoe een rups een vlinder wordt

Vlinder worden is alleen weggelegd voor dappere rupsen zonder vliegangst.De Nederlandse filmmaker en fotograaf Frans Hofmeester filmde zijn twee kinderen elke week en maakte van elk een prachtige timelapse, waarin je kunt zien hoe mensen veranderen van baby tot schoolkind: klik hier voor de film met dochter Lotte (nu twaalf jaar) en hier voor de video van zoon Vince (nu negen jaar). Het project is nog niet gedaan, dus over enkele jaren kunnen we hun hele evolutie van baby tot jong-volwassene in versneld tempo terugkijken.

Hoe groot deze veranderingen ook zijn, ze vallen in het niets bij wat sommige dieren presteren. Dieren die een volledige metamorfose (holometabolisme) ondergaan, zien er tijdens de verschillende levensfasen zo verschillend uit, dat je zou kunnen denken dat het om verschillende soorten gaat.

Vier levensfasen van de vlinder.

Vier levensfasen van de vlinder: (1) eitje, (2) rups, (3) pop en (4) volwassen vlinder.

We leren het op de lagere school al: vlinders doorlopen vier stadia. Ze beginnen als (1) een eitje, daaruit komt (2) een rups, die zichzelf inspint tot (3) een pop, waaruit dan (4) een volwassen vlinder of imago tevoorschijn komt. (Bron animatie: hhmi.)

Wat er echter niet wordt bijverteld is wat er gebeurt in de pop.

Biologie-experiment voor beginners: een rups laten verpoppen in een jampot.Ik heb eens een rups gevonden op de wortels in de tuin van mijn oom. Het was een knalgroene rups met zwarte streepjes met daarop oranje stippen. Ik mocht de rups mee naar huis nemen en hield hem in een lege confituurpot met wat groen van de wortels waarop ik hem had gevonden. De rups at (en poepte) verbazend veel en begon zich de volgende dag al te verpoppen.

Groot was mijn ethousiasme over deze snelle vorderingen, want intussen had ik opgezocht dat het een rups was van de koninginnepage – volgens het plaatje in het boek een prachtige, relatief grote vlinder die ik nog nooit in het echt had gezien. Het glas met de pop erin stond een hele winter lang op onze vensterbank in de keuken.

Het werd lente en nog steeds zat de pop schijnbaar onveranderd in het glas. Dan besliste mijn moeder dat het genoeg was geweest en de pot verhuisde naar buiten, naar een beschut plekje naast de trap aan onze deur. In het begin ging ik elke dag kijken, maar stilaan begon ik te beseffen dat er hier iets vreselijk was misgelopen.

Op een dag stond ik de tuin bij onze vlinderstruik en daarop zat – mijn hart sloeg een slag over – een koninginnepage. Nadat de vlinder weggevlogen was, rende ik naar de pot naast de trap en jawel: daar lag enkel nog de huls van de pop in. De kans is dus groot dat ik effectief “mijn” koninginnepage heb gezien in onze tuin.

Ik kon me wel voor mijn hoofd slaan dat ik de moed te vroeg had opgegeven en zo mijn kans verkeken had om de vlinder voor het eerst tevoorschijn te zien komen. Achteraf vind ik het ook jammer dat ik toen geen fototoestel had en de verandering van rups via pop tot volwassen koninginnepage dus niet heb kunnen vastleggen. De plaatjes hieronder heb ik van internet geplukt (bronnen: rups door Lilly M, pop door L. M. Bugallo Sánchez en vlinder door Robin Septor) en komen goed overeen met hoe ik me de drie fasen van het dier herinner.

En al die tijd heb ik me niet één keer afgevraagd wat er precies gebeurde in de pop.

Koninginnepage.

Drie levensfasen van de koninginnepage: rups (links), pop (midden) en volwassen vlinder (rechts).

Verandert de rups geleidelijk in een vlinder: trekt het lijf samen en worden de buitenste lagen vleugels, pootjes en antennes? Of gaat dat helemaal anders in zijn werk? Het zit inderdaad anders!

Om te beginnen is de levensfase van de rups iets ingewikkelder dan meestal gedacht: de rups zelf ondergaat verschillende stadia (in het Engels ‘instars‘ genoemd), waarbij hij vervelt om groter kunnen worden. (De rups van de koninginnepage wordt in elk volgend stadium steeds groener; als ik dat destijds geweten had, had ik dus kunnen zien dat mijn exemplaar bijna aan verpoppen toe was.) Tijdens het laatste stadium gebeuren er onderhuids al belangrijke voorbereidingen voor de ontwikkeling van de vleugels in de pop. Onder invloed van hormonen stopt de volgroeide rups met eten en gaat hij op zoek naar een beschermde plaats. Daar spint hij een draad, hecht zich ermee vast aan een takje en vervelt voor de laatste maal. Daarbij komt er een harde onderhuid bloot, die de beschermende buitenkant vormt van de pop (in het Engels: ‘chrysalis‘). Motten spinnen nog meer zijdedraad en bouwen zo een eigen cocon, maar dat is bij dagvlinders dus niet het geval.

Wat er in de pop gebeurt, vertellen ze er niet bij.Nu komt het stukje dat ze er niet bij vertellen: in de pop wordt het lichaam van de rups bijna volledig afgebroken. Dit proces van weefseloplossing heet ‘histolyse’ en gebeurt door dezelfde verteringssappen waarmee de rups eerder zijn eten verteerde. Als het lichaam van de rups echt helemaal verteerd zou worden, zou er daarna geen vlinder uit kunnen ontstaan. Enkele groepen cellen blijven gespaard. Dit zijn de ‘imaginaalschijven’ (Engels: ‘imaginal buds‘ of ‘histoblasts‘), die al in het lichaam van de rups aanwezig waren, maar daar geen rol in speelden. Het zijn een soort stamcellen waaruit in de pop de vleugels, voortplantingsklieren, poten en antennes beginnen groeien. De vloeibare resten van het rupsenlichaam dienen nu als kweekbodem bij dit proces van wederopbouw, ‘histogenese’ genaamd. (Mijn bronnen voor dit stukje waren deze Engelstalige pagina’s: earthlife, ehow, learner en lepcurious.)

Meer info over imaginaalschijven vind je in hoofdstuk 7 van “The Life-Story of Insects” geschreven door professor Carpenter (uit 1913 al en daarom gratis raadpleegbaar). In het veel recentere boek “The Cell Cycle” van Morgan kun je op pagina 21 zien hoe de imaginaalcellen van de larve van het fruitvliegje zich verhouden tot structuren in het volwassen dier. (Helaas heb ik geen soortgelijke afbeelding kunnen vinden voor structuren in rups en vlinder.) Imaginaalschijven werden in de zeventiende eeuw onderzocht door Jan Swammerdam, zo las ik in de blogpost ‘het raadsel van de pop‘; met zijn onderzoek kon hij voor het eerst duidelijk aantonen dat rups en vlinder twee vormen zijn van hetzelfde organisme.

Opgroeien is voor mensen net als voor vlinders een proces in vele stappen.Om een volwassene te worden, moet een baby vooral eten en slapen. Om een vlinder te worden, moet de rups eerst eten en dan sterven – het is geen geleidelijke verandering zoals bij de mens.

Het is natuurlijk verleidelijk om je de verandering die een rups moet ondergaan vanuit menselijk standpunt voor te stellen: “Stel je voor dat je jezelf bijna helemaal zou moeten verteren en dat je er maar op moet vertrouwen dat je lichaam daarna weer aangroeit.” De rups uit Alice in Wonderland lijkt er zich alvast geen zorgen over te maken.

Het is dan ook een misleidende gedachte en wel om twee redenen, die allebei te maken hebben met ons brein. Bij mensen gaat er relatief zeer veel energie naar de ontwikkeling van de hersenen. Het zijn deze complexe hersenen waardoor we bewuste keuzes kunnen maken over ons leven en waardoor we weigerachtig zouden staan ten aanzien van een nakende metamorfose. Het verpoppen bij insecten gebeurt onder invloed van veranderende hormonenspiegels en vrijkomende enzymen; de rups hoeft niets te beslissen en nergens mee in te stemmen. Bovendien zou het bijzonder inefficiënt zijn om eerst jarenlang een complex orgaan te ontwikkelen waarin herinneringen opgeslagen kunnen worden, om dit dan in luttele uren tot een cultuurmedium te herleiden.

Geen metamorfose voor zoogdieren dus. Anderzijds hebben sommige diersoorten een nog veel gekkere levenscyclus dan de vlinder. Deze cycli kun je leren kennen via de grappige tekeningen van Manvir Singh in zijn gratis ebook “Lifecycles.

Het vetlichaam van de rups sterft af in de pop, maar is de pop zelf een levend dier, of niet?De vlinder is een dankbaar onderwerp voor filosofen. Een bekend voorbeeld is de Chinese filosoof Zhuang Zi: hij droomde dat hij een vlinder was die droomde dat hij Zhuang Zi was. (Daar schreef ik ook over in mijn hoofdstuk voor Inception & Philosophy.) Dit thema doet ook aan Franz Kafka denken, die in ‘De gedaanteverwisseling’ schrijft over een man die bij het ontwaken vaststelt dat hij in een grote kever is veranderd.

De vraag die ik in deze blogpost heb proberen beantwoorden – “Wat er gebeurt in de pop van een vlinder?” – is een puur wetenschappelijke vraag, maar wel eentje die filosofische vragen kan oproepen. Ik weet niet of er filosofen zijn die zich over de vraag hebben gebogen of een pasgevormde pop, die hoofdzakelijk uit lichaamssappen bestaat, al dan niet leeft. Daarom vraag ik het hier:

Wat denk jij, leeft zo’n pop, of is hij dood?

Is hij misschien ondood? :-) (Mijn poging tot antwoord kun je hieronder lezen door op ‘Show‘ te klikken.)

[spoiler] Het is duidelijk dat er levende cellen aanwezig zijn in de pop, die zich razendsnel ontwikkelen, maar het is ook duidelijk dat het geheel niet valt onder wat we doorgaans aanduiden met een levend wezen. Leven is altijd aan dynamisch gegeven, een proces van verandering en het verpoppen van holometabole insecten is daar een – naar menselijke maatstaven – dramatische illustratie van. Levende cellen hebben, lijkt geen voldoende reden om het geheel levend te noemen: stel dat een rups overreden wordt, dan blijven sommige cellen in het lichaam nog een hele poos leven; toch beschouwen we die rups als dood. De cellen die zich in de pop bevinden hebben echter de mogelijkheid om zich tot een volgende levensfase te ontwikkelen; dit geldt niet voor de cellen van een overreden rups. Wellicht is dit onderscheid doorslaggevend en kunnen we daarom stellen dat een pop wel een levend dier is, maar een overreden rups niet. [/spoiler]

Vage herinneringen aan de jaren tachtig

Twiki, de dwaze robot, moet een schijfvormige computer ronddragen en zegt daarbij voortdurend: Biddi-biddi-biddi... Luister tijdens het lezen van deze post gerust naar ‘Kvraagetaan‘ van De Fixkes, want het gaat vandaag over de “goeien ouwen tijd van rekenen en vlijt”, of zet ‘Acceptable in the 80’s‘ van Calvin Harris op, ‘cause “I’ve got hugs for you if you were born in the eighties”.

Zo nu en dan ga ik op zoek naar de oorsprong van vage herinneringen uit mijn kindertijd. Waar dient het internet anders voor?! Meestal heb ik net iets te weinig gegevens om me op te baseren en dan leiden die verwoede speurtochten tot niets. Soms vind ik het later, op een onverwacht moment, toch terug; dat heet dan ‘geluk’. Rutger Kopland – psychiater en één van mijn favoriete dichters – schreef in “Het mechaniek van de ontroering” iets dat ook op het toevallig terugvinden van oude muziek of televisiefragmenten van toepassing is:

Een op het eerste gezicht onbetekenende sleutel past op een slot waarvan je niet wist dat je dat in je omdroeg. Ik ben al lang nieuwsgierig naar die sleutels en die sloten, dat mechaniek van de klik.

Zo zat ik eens weken aan een stuk met een liedje in mijn hoofd. Het enige dat ik wist, was dat ik het gehoord heb op een mini-playbackshow in de jaren tachtig, dat het gezongen werd door een vrouw in het Engels en dat er een stukje in gestotterd werd. Je zou je kunnen afvragen wat het betekent om een liedje in je hoofd te hebben, als je de melodie, het ritme en de tekst niet weet. Toch zat het daar en moest het eruit. Twee keer stond ik ’s nachts op om op YouTube naar eighties-compilaties te luisteren, maar zonder resultaat.

Verbazend genoeg heb ik het liedje uiteindelijk wel teruggevonden. Eerder toevallig – ik weet zelfs niet meer precies hoe het is gegaan. Belangrijker is dat ik het nog steeds een leuk liedje vind. Er zit een videoclip bij die ik destijds nooit gezien heb, maar die de tand des tijds goed heeft weerstaan. Hoog geëerd publiek, ik presenteer u, opgediept uit het de diepste kerkers van mijn geheugen, maar nog altijd even fris: Paula Abdul met Straigth Up. Het gestotterde stukje dat ik me herinnerde, komt er maar één keer in voor: rond 2min.27, wanneer ze zingt “I’ll just have to say–bye bye bye bye bye bye bye bye bye“.

Nog zo’n vage herinnering, ditmaal van een televisieserie. Als held herinner ik me een man in een bleek turnpak, dus het zal wel sciencefiction geweest zijn. ;-) Er waren ook poortjes die op een vreemde manier werkten, waarschijnlijk krachtvelden. Specifieker herinner ik me een verhaal over een vrouw met gespleten persoonlijkheid en een gevecht in een gang. Dé klassieker in het genre van de meervoudige persoonlijkheid is natuurlijk Dr Jekyll en Mr Hyde, maar in mijn leven was het die televisiereeks waarin ik de mythe van de gespleten persoonlijkheid voor het eerst tegenkwam. De vrouw herinnerde het zich nooit als ze een agressieve episode had gehad. Dat leek me vreselijk: misschien was ik ook wel een misdadiger en wist ik het zelf niet!

Ook naar de oorsprong van deze vage herinnering heb ik gericht proberen zoeken, maar opnieuw vond ik het fragment pas na een toevallige hint terug. Tijdens de kerstvakantie zag ik op Neatorama een link naar een post over Buck Rogers. De acteurs op de bijbehorende foto kwamen me niet meteen bekend voor, maar het robotje wel: dat had ik eerder gezien! Dus op naar het internet en ja hoor: het fragment was snel gevonden. Tijdens haar episodes veranderde de vrouw met de dubbele persoonlijkheid zelfs helemaal van uiterlijk, van blond naar donker haar. Hoog geëerd publiek, ik presenteer u, opgediept uit het de diepste kerkers van mijn geheugen en niet meer zo fris: Buck Rogers In The 25th Century. Meer bepaald aflevering 13 uit het eerste seizoen, met als titel “Cruise Ship to the Stars“.

Bekijk hier een langer fragment op YouTube en beantwoord dan de wedstrijdvraag: hoe bizar is die robot, Twiki, met zijn ellendige “Biddi-biddi-biddi”?! O_o En moest je het je afvragen: die klok zonder wijzers heet Dr. Theopolis; dat is het brein van het gezelschap, kun je nagaan. Geen wonder dat ik meteen verkocht was bij Star Trek TNG, als de toekomst voordien zo weinig om het lijf had.

Twee beelden uit Buck-Rogers-aflevering Space Ship to the Stars.

In “Space Ship to the Stars” komt Buck Rogers een vrouw tegen met een extreme vorm van gespleten persoonlijkheid: links haar boosaardige kant, rechts haar onschuldige kant.

Met Niki uit Heroes hebben ze het verhaal van de vrouw met de vriendelijke en de agressieve kant nog eens dunnetjes overgedaan. Als het op vrouwelijke personages met meervoudige persoonlijkheden aankomt, gaat de prijs echter naar United States of Tara. Van deze Amerikaanse serie zag ik vorig jaar twee afleveringen in het vliegtuig naar New York. Alleen al het intro-filmpje is mooi om te zien en de afleveringen zijn behoorlijk gestoord, maar wel grappig, met ook ontroerende momenten. De naam ‘Tara’ komt  trouwens ook voor in Buck-Rogers-aflevering “Cruise Ship to the Stars” en één van de nevenpersoonlijkheden van Tara heet ‘Buck’, maar ik neem aan dat dat toeval is.

Er is ook nog iets uit de jaren tachtig dat ik nog niet heb kunnen terugvinden: mijn neef had een stuk speelgoed waar we niet vaak mee hebben gespeeld, waarschijnlijk omdat het maar voor één speler was. Het was een bakje dat je verticaal moest houden en waarbij je een knikker een bepaalde weg moest laten afleggen. Op de achtergrond was een bos afgebeeld en de bewegende onderdelen waren dieren, onder andere een konijn, een eekhoorn en een uil. Er zaten verschillende knoppen op, die dan bijvoorbeeld de arm van de eekhoorn bewogen: zo moest je de knikker naar de volgende halte mikken. Ik was in die tijd ook gefascineerd door flipperkasten, maar dit spel was volledig mechanisch. (Dit knikkerspel-met-bosmotief is ouder en minder interactief dan het spel dat ik zoek; Haunted House is dan weer te geavanceerd en ook te groot, maar zoiets zou ik ook leuk gevonden hebben!) Laat het me zeker weten als je dit speelgoed ook gehad hebt, of het misschien zelfs nog hebt liggen… :-)

Ik ben nu al benieuwd waar ik over twintig jaar nog eens aan terug zal denken en of ik dan nog steeds ’s nachts zal opstaan om het terug te vinden. En wanneer robots kunnen praten, natuurlijk. Biddi-biddi-biddi…