Tiktak
Zoals beloofd: een update over de woordjes van onze peuter (van 20 maanden).
Mijn zoontje zit in bad en hij kijkt in een badboekje van “Rupsje Nooitgenoeg” (een moderne klassieker onder de kinderboeken). Eerst eet de rups van één appel, dan twee peren, drie pruimen, vier aardbeien en vijf sinaasappels. Ik wijs alles aan en tel hardop.
Daarna eet de rups van tien verschillende soorten etenswaren. Nu wijs ik dingen aan en vraag aan mijn zoontje wat het is. Het ijsje herkent hij meteen: “ijs!” Maar in zijn ogen is het cupcakeje ook “ijs”. “Kaas” herkent hij ook, maar de worst en de augurk noemt hij “maan”. Daardoor zie ik dat de getekende, gebogen vormen inderdaad lijken op de pluchen halve maan die op zijn kamer hangt. De lolly kent hij niet, maar hij vindt het een grappig woord dat hij meteen probeert na te zeggen. :-)
Ik vind het heerlijk dat hij al zo veel woorden kan uitspreken. Hierdoor krijgen we enig zicht op hoe hij de wereld ziet: vaak is dat anders dan wij, zoals al blijkt uit het maan-voorval. Tweede voorbeeld: de klok noemt hij “tiktak”, maar ook de barometer, de keukweegschaal en de voetpomp noemt hij zo. (Die laatste drie tikken niet, maar ze hebben wél een wijzerplaat.) Derde voorbeeld: honden zijn voorlopig nog “woewoe”, tenzij ze te klein zijn (en dus niet groter dan een kat), dan noemt ons peutertje ze onverbiddelijk “miauw”.
Hij herkent en benoemt merels, kraaien en duiven. Andere vogels zijn gewoon “pieppiep”. (Hij kan ook een pauw nadoen, maar dat is een ander verhaal.) Kleine insecten en spinnetjes noemt hij “mieren”, wat in onze tuin toch in ongeveer een derde van de gevallen juist is.
Zijn woordenschat lijkt deze weken explosief toe te nemen. Zo kan hij ook steeds beter laten merken wat hij wil. Bijvoorbeeld: “pet op” of “drinken”. Vaak beeldt hij dat dan ook nog eens uit, voor het geval we hem toch niet begrepen zouden hebben. Naast “pakken” zegt hij nu ook “dragen” en “paardje” (op de rug dragen en bij voorkeur ook een paard nadoen, maar dat is facultatief).
Naast het uitbeelden gaat ook zijn intonatie erop vooruit. Hij kan ja zeggen op minstens vier manieren, met de volgende subtekst: een dromerige ik-ben-niet-aan-het-luisteren-maar-doe-maar, een kort zakelijk oké, een langgerekte eindelijk, of een uitgelaten joepie (deze “ja” wordt meestal gevolgd door “buitêh!”). Uiteraard kan hij ook nee zeggen op minstens even veel manieren: ongeïntresseerd, uit gewoonte, onverzettelijk, of boos.
“Ik” of zijn naam is er nog niet bij: als hij een foto van zichzelf ziet, zegt hij hooguit “kindje”. (Als hij zichzelf in de spiegel ziet, lacht hij of wijst hij naar zijn buik, dus hij herkent zichzelf wel, denk ik.) Een enkele keer zegt hij “mij”, waarmee hij “van mij” of “mijn” bedoelt; ja, we bereiden ons erop voor dat we dit in de nabije toekomst veel vaker zullen horen. ;-)
Het liedje “Papegaai is ziek” is in de versie van mijn zoontje heel wat korter:
“Pappi. Ie-aa. Boem!“
Dat vat het goed samen. Maar als ik een liedje voor hem zing, kom ik er niet zo snel vanaf, want tijdens de laatste regel zegt hij al “nog”. Drie maal is scheepsrecht bij onze peuter.
Aanvulling (3 juli 2014):
Het weekend nadat dit bericht online kwam, maakten we een voorzichtige schatting waarbij we op een honderdtal woordjes uitkwamen. (Dit naar aanleiding van het tijdschrift “Brieven aan jonge ouders” van De Gezinsbond, waarin stond dat een ’typisch’ kind van 21 maanden vier woordjes gebruikt.) Er zaten woorden bij die hij het weekend voordien nog niet gebruikte. En intussen zijn er nog heel wat bij gekomen.
Hij begint ook naar zichzelf te verwijzen: “jij” zegt hij dan. Filosofisch gezien een interessante situatie. Gelukkig volgt de taalontwikkeling geen strikt logische wetten, want anders stonden we hier aan de rand van een paradox. (Zijn eigen naam herhalen weigert hij nog steeds.)