Resultaten filosofie-experiment
Anderhalf jaar geleden deed ik op mijn blog een oproep om mee te doen aan een filosofie-experiment. Het ging om een studie van Karolina Krzyżanowska en Igor Douven waar ik aan meewerkte (voornamelijk als data-analist). Onze resultaten zijn inmiddels gepubliceerd in een vaktijdschrift.
Ik wil iedereen bedanken die destijds de moeite heeft gedaan om onze vragen in te vullen. Dit meen ik oprecht: voor ik bij dit project betrokken werd, ben ik zelf eens proefpersoon geweest voor de Engelstalige versie van zo’n enquête. Ik weet dus dat het vrij frustrerend kan zijn – al die vragen zonder dat duidelijk wordt wat er eigenlijk getest wordt. Vermoedelijk zijn de deelnemers van dit experiment dus ook nieuwsgierig naar de resultaten. Met wat vertraging vat ik onze bevindingen hier samen.
We deden het experiment eerst in het Engels (waarbij het relatief gemakkelijk is om online genoeg deelnemers te vinden) en daarna in het Nederlands (waarbij ik een beroep deed op mijn bloglezers). De resultaten waren zeer gelijklopend voor beide talen. Voor de eenvoud bespreek ik hier dus enkel het Nederlandstalige gedeelte.
De studie ging over voorwaardelijke zinnen. Voorwaardelijke zinnen hebben de vorm: “Als A, dan B”. Daarbij kunnen er verschillende soorten verbanden bestaan tussen A en B:
- Het kan zo zijn dat B op een zekere of deductieve manier uit A volgt: als A waar is, dan is het logisch noodzakelijk dat B ook waar is. Het is dan strikt onmogelijk dat B niet waar is, terwijl A waar is (zie waarheidstabel in figuur hieronder). Een voorbeeld: “Als ik mijn paraplu niet meeneem naar het werk, dan kan ik hem ook niet vergeten op kantoor.”
- Het kan ook zo zijn dat B op een onzekere manier uit A volgt: het is dan mogelijk dat B niet waar is, terwijl A wel waar is. Hierbij onderscheiden we nog twee gevallen:
- Het kan zo zijn dat B op een inductieve manier uit A volgt: hierbij maakt A het waarschijnlijk dat B. Een voorbeeld: “Als het ’s ochtends regent, dan brengt mijn collega een paraplu mee naar het werk.”
- Het kan zo zijn dat B op een abductieve manier uit A volgt: hierbij geeft B een (plausibele) verklaring voor A. Een voorbeeld: “Als mijn collega binnenkomt met een natte paraplu, dan regent het buiten.”

Waarheidstabel voor een deductieve voorwaardelijke zin. “Als A, dan B” wordt op deze manier geanalyseerd in de klassieke logica. In de praktijk gebruiken mensen voorwaardelijke zinnen echter ook op andere manieren.
We vroegen aan onze deelnemers hoe goed ze vonden dat een bepaalde voorwaardelijke zin uitgesproken kon worden in een bepaald scenario. In het artikel noemen we dit de assertibility: hoe goed de zin ‘bekt’ in die situatie.
Voor je kunt beoordelen of je een voorwaardelijke zin vindt passen bij een situatie of niet, moet je wel iets meer weten over de context. In de bovenstaande voorbeeldzinnen is het onder andere relevant om te weten of die collega al dan niet te voet naar het werk komt en of het iemand is die vaak verstrooid is. De scenario’s waren zo opgesteld, dat de voorwaardelijke zin telkens van een duidelijk type was – wat in het algemeen niet altijd het geval hoeft te zijn – dus duidelijk deductief, inductief, of abductief.
Naast de voorwaardelijke zin, van de vorm “Als A, dan B”, gaven we drie varianten die bepaalde ‘merkers’ bevatten: “Als A, dan zou B moeten”, “Als A, dan moet B” en “Als A, dan waarschijnlijk B”. We vroegen aan onze deelnemers hoe goed ze vonden dat elk van deze vier zinnen gedaan kon worden in een bepaald scenario. We vergeleken de respons voor de varianten met merkers telkens met de score voor de originele zin (“Als A, dan B”). (We hebben ook nog testen gedaan met andere merkers, zoals ‘zal wel’ en ‘moet wel’, dus het is mogelijk dat je zelf een iets andere versie van de enquête hebt ingevuld.)
Hieronder zie je de resultaten weergegeven in een grafiek.

Dit is een staafgrafiek van de resultaten van het Nederlandstalige luik van ons experiment. We nemen de zin zonder merkers telkens als referentie. (De foutenvlaggen stellen 95% confidentie-intervallen voor.)
In de resultaten merken we dus volgende trends op:
- “waarschijnlijk” geeft het grootste effect (weergegeven in paars): deze merker past goed bij beide types van voorwaardelijke zinnen die een onzeker verband uitdrukken (inductief of abductief) en slecht bij voorwaardelijke zinnen die een zeker verband uitdrukken (deductief).
- “zou moeten” geeft het tweede grootste effect (oranje): deze merker past goed bij voorwaardelijke zinnen die een inductief verband uitdrukken en slecht bij deductieve en abductieve zinnen.
- “moet” geeft het kleinste effect (olijfgroen): deze merker past goed bij voorwaardelijke zinnen die een abductief verband uitdrukken en slecht bij deductieve en inductieve zinnen.
Een kritische stem zou nu kunnen opmerken: “Ja, dat had ik je zo ook wel kunnen vertellen. Waarom heb je hier een experiment voor nodig?” (Achteraf is het altijd gemakkelijk natuurlijk. Zonder eerst naar de resultaten te kijken, lijkt het mij lastig om – bijvoorbeeld – te voorzien dat ‘moet’ het niet zo goed zal doen in een deductieve voorwaardelijk zin dan de referentiezin zonder merker; overigens doet ‘moet’ het wel het minst slecht in dit geval.)
Het antwoord is dat de opdeling in drie soorten voorwaardelijke zinnen, die ik in het begin min of meer als feit heb geponeerd, eigenlijk slechts een theoretisch voorstel is (afkomstig van Igor Douven en Sara Verbrugge in hun artikel “The Adams family” uit 2010). Meestal komen taalfilosofen niet veel verder dan het opstellen van zo’n theorie. Als verschillende onderzoekers verschillende theorieën bedenken, kunnen ze daar hevig over aan het kibbelen slaan. Als wetenschapper interesseert het je echter niet zo zeer wie het hardste kan roepen, maar wil je weten hoe het echt zit. Dan heb je een experiment nodig – zelfs al ben je er quasi zeker van dat je op het goede spoor zit.

In theorie klopt het al, nu de praktijk nog. (Bron afbeelding.)
Kortom, ons experiment geeft een empirische onderbouwing aan de theorie in het begin van dit bericht, die zegt dat er (minstens) drie types van voorwaardelijke zinnen bestaan. Bovendien maakten we in ons experiment gebruik van zinnen waarbij het duidelijk was om welk type van voorwaardelijke zin het ging, terwijl er “in het wild” vaak mengvormen opduiken. (Dat B een verklaring is voor A, sluit bijvoorbeeld niet uit dat A het ook waarschijnlijk maakt dat B. Abductief en inductief sluiten elkaar dus niet uit.) Je zou dan kunnen nagaan welke van de merkers (‘zou moeten’, ‘moet’, of ‘waarschijnlijk’) mensen in dit soort situaties gebruiken en daaruit besluiten of ze de voorwaardelijke zin (vooral) ervaren als een deductief, inductief, of abductief. Met de kwalitatieve theorie alleen verkrijg je dit soort kwantitatieve informatie niet.
Tot slot nog een reactie op de deelnemers die in het commentaarveld lieten weten dat er twee ‘rare’ vragen tussen zaten. Dit was inderdaad met opzet! Dit soort vragen zijn bedoeld om mensen die onderweg niet meer aandachtig zijn en toch verder klikken eruit te kunnen filteren. Iedereen die er een opmerking over heeft gemaakt, heeft dus sowieso bijgedragen tot de gegevens in bovenstaande grafiek. (Bij de anderen hangt het ervan af hoe ze op deze controlevragen hebben geantwoord.)
[important]Het artikel is verschenen met als titel “Inferential conditionals and evidentiality” in het tijdschrift Journal of Logic, Language and Information (link). Als je interesse hebt om het hele artikel te lezen, maar er geen toegang toe hebt via een universiteitsbibliotheek, stuur me dan gerust een e-mail.[/important]