Ademtocht

Deze column is in licht gewijzigde vorm verschenen in het decembernummer van Eos.

Op een koude ochtend stap ik van de trein naar mijn kantoor. Gouden zonlicht belicht twee studenten die buiten staan te praten. Ik zie hoe hun adem als een tekstballon boven hun hoofden blijft hangen. Het is de waterdamp uit hun longen die condenseert aan de vroege buitenlucht. Terwijl zij elk huns weegs gaan verdunt hun adem zich in de atmosfeer. Ik stel me voor hoe die uitgeademde waterdamp de wereld zal omsluiten, zich mengend in wolken, zeeën.

Foto van een luipaard door Greg Dutoit.Als we onze adem altijd konden zien zoals op deze frisse ochtend, dan zouden we vast anders met elkaar omgaan. Als we alleen nog maar de kringloop van het water zouden kunnen volgen, zouden we zien dat die niet alleen om ons heen maar ook door onszelf loopt. Die kringloop maakt geen onderscheid tussen ‘wij’ en ‘zij’. Anderzijds zou het ons snel duizelen als we al die trajecten zouden moeten opvolgen.

In haar recentste boek, Pneuma, schrijft kunsthistorica Barbara Baert over de visuele voorstelling van wind en adem in de middeleeuwse kunst. Ze illustreert hoe de onzichtbare levensadem toch getoond kan worden in schilderijen en onderzoekt het verband tussen adem en de geheel ontastbare geest in de Christelijke iconografie. Terwijl het begrip geest in de hedendaagse wetenschappen grotendeels in onbruik is geraakt, blijft adem wel een rol spelen in diverse domeinen: om de longinhoud te meten tijdens een medisch onderzoek, om ziektes of druggebruik op te sporen met een biomedische sensor, of in ecologische studies over de luchtkwaliteit in steden.

Wanneer ik op schoolreis ging – eerst naar Londen, dan naar Parijs – viel het me op dat het kraantjeswater er anders rook en smaakte. Terwijl ik mijn tanden stond te poetsen dacht ik met jeugdige pathetiek: “Nu neem ik echt deel aan deze stad”. Daarbij vergat ik dat ik met iedere inademing al wat van de hoofdstedelijke atmosfeer in mijn lichaam had toegelaten en dat ik er met iedere uitademing een minuscuul deel van mijn eigen lichaam achterliet.

Dit was een eerste glimp van een moeilijk vast te houden besef – haast net zo moeilijk als de adem zelf. Onder de hoofding ‘gasuitwisseling’ hadden we in de biologieles geleerd over zuurstof en koolstofdioxide die in de longblaasjes worden uitgewisseld. Zuurstof wordt aan ijzerhoudend hemoglobine gebonden in het bloed en getransporteerd naar cellen in organen, spieren en andere weefsels. Daar wordt het in de mitochondriën gebruikt en omgezet in koolstofdioxide, maar de precieze werking van deze celademhaling en de daartoe behorende citroenzuurcyclus was stof voor hogere studies.

Planten halen koolstofdioxide uit de lucht. Daarbij blijft koolstof achter in hun vezels, terwijl zuurstofmoleculen vrijkomen. De slogan “Je bent wat je eet”, geldt dus niet voor planten. Zij ademen zich groot en sterk. Aangezien er op aarde plantaardig leven was voor er dierlijk leven ontstond, ging dit proces aanvankelijk slechts één kant op. Zo veranderde de atmosfeer op aarde geleidelijk van zuurstofarm naar zuurstofrijk. Als een gevolg van een omgekeerd proces dat voortdurend in al onze cellen doorgaat, laten we overal stukjes van onszelf achter. Niet enkel terwijl we de haren kammen, de huid scrubben of tijdens een toiletbezoek, maar ook als we slechts ademen.

Geleidelijk raken (bijna) alle onderdelen van ons lichaam vervangen. Via drank en voedsel nemen we onder andere water en koolstofverbindingen op en via de ademhaling komt een deel hiervan als waterdamp en koolstofdioxide vrij. Ons lichaam is als het schip van Theseus: nadat alle onderdelen al eens vervangen zijn, rijst de vraag of we nog wel van hetzelfde schip mogen spreken. Bij deze filosofische vraag zuchten we eens en doen we of we ondertussen dezelfde blijven, terwijl dat met elke zucht iets minder waar wordt.

In de slotregels van Variaties op het woord slaap schreef Margaret Atwood (°1939):

“Ik zou de lucht willen zijn die jou bewoont voor een moment slechts. Ik zou net zo onopgemerkt willen zijn & even noodzakelijk.”

Dat klinkt al mooi wanneer we onze ademhaling onterecht herleiden tot het louter mechanisch vullen en weer legen van de longinhoud. Met de achterliggende celademhaling in gedachten wordt deze wens zowel intiemer als haalbaarder.

Gelijkaardige berichten:

Facebooktwitterredditpinteresttumblrmail

2 Reacties

  1. Simon Gelten

    Vooral het gedeelte over het Schip van Theseus spreekt me aan. De bioloog Midas Dekkers legt in zijn boek De Vergankelijkheid uit hoe wij permanent bezig zijn te vergaan:

    „Alles aan en in ons wordt constant vernieuwd, maar het nieuwe is steeds iets minder dan het oude, ouder worden is degenereren, sterven begint al bij de geboorte, het is een niet te stoppen proces. Uiteindelijk is alles vervangen, en is niets meer wat het geweest is, figuurlijk zowel als letterlijk: wie we dan zijn, is niet meer dan een herinnering, aan onszelf.“

    Dat doet natuurlijk ook de vraag rijzen wat termen als ‘ik’, ‘identiteit’ en ‘bewustzijn’ nu precies inhouden, en in hoeverre ze verbonden zijn met het wezen dat zo’n jaar of tachtig op deze aardbol rondhuppelt, in steeds wisselende gedaante.

    Reageren
  2. Sylvia Wenmackers (Auteur bericht)

    Dag Simon,

    Ja, dat is wat mij betreft ook het stukje waar nog het meeste filosofische vlees aanzit. :)

    Het citaat van Midas Dekker lijkt me niet correct: het is duidelijk dat de groei, het sterker worden, het mentaal rijpen, … niet stoppen bij de geboorte. Sommige groeiprocessen stoppen al vóór de geboorte, andere veel later, of niet. (Diverse cognitieve functies pieken bijvoorbeeld op verschillende leeftijden, volgens dit artikel.) Een mensenleven is geen louter degeneren, maar veranderen. En om te veranderen moet er doorgaans iets dat er al was inderdaad verdwijnen.
    Met een kleuter in huis is dat maar al te duidelijk: hij kan telkens meer en het wordt telkens leuker om met hem te praten, maar soms mis ik ook wel iets dat in de vorige fase evident was. (Ik las dit blogbericht dat het gevoel treffend verwoordde: wie blijft telkens mijn kind verwisselen voor een ander?) Als we ouder worden gaan de veranderingen trager, maar stoppen doet het niet. Door een asymmetrie in de informatie die voor ons toegankelijk is, waardoor we ons het verleden herinneren en onze dromen projecteren op de toekomst, kunnen we natuurlijk eigenschappen (bij onszelf en anderen) missen en ontgoocheld zijn in wat ervoor in de plaats komt. ;)

    Persoonlijke identiteit doorheen de tijd is ook in filosofische debatten nog een lastige angel. Valt het ‘ik’ samen met een momentopname en is het dus telkens iets anders (dan is de eenheid die we doorheen de tijd ervaren een illusie; dit is een vorm van pendurantisme)? Valt het ‘ik’ samen met elke mogelijke momentopname (endurantisme)? Of verwijst ‘ik’ naar het hele patroon doorheen ruimte en tijd (oneerbiedig een ‘ruimtetijdworm’ genoemd), waardoor het ‘ik’ op elk moment maar voor een klein deel aanwezig is (een andere vorm van pendurantisme)?
    Deze vraag en de drie mogelijke antwoorden kunnen we overigens ook overwegen voor een steen of eender ander niet-levend object, dus of hierin antwoorden te vinden zijn die essentieel met menselijke identiteit of bewustzijn te maken hebben is niet zo duidelijk.

    Groeten van deze ruimtelijke doorsnede van ruimtetijdworm Sylvia.

    Reageren

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

− 2 = 2