Tag Archief: beroepsmisvorming

De evolutie van een blogestafette

Liebster Blog Award.Ik heb een stokje gekregen van Michel – een soort kettingbrief voor bloggers. Nieuwsgierig als ik ben, onderzocht ik waar het stokje vandaan kwam. Ik kon zestien stappen terugklikken in deze estaffe, tot in augustus 2013. Daar loopt het spoor dood, bij een Brits modeblog zonder zoekfunctie.

Dit is het laatste stuk van de ketting, van recent naar langer geleden: MichelElkeGuidoSabineBlogtrommelMarthaLauraJanineMichelleMervetRominaSashaKateMadisonGabriella-(Kathleen). Dit stokje circuleerde zestien stappen geleden tussen Engelstalige blogs en is elf stappen geleden door Romina zowel in het Nederlands als in het Engels beantwoord; vanaf dan heeft het in Nederland en België rondgetoerd.

Van aan de eerste traceerbare link bij Gabriella (bij Kathleen vind ik immers de relevante pagina niet) tot en met Blogtrommel wordt dit stokje consequent de “Liebster Award” genoemd. Er zijn regels en plaatjes en overal is het een beetje feest! Bij Sabine gaat een deel van de informatie verloren; zij schrijft over “Iets over een Award.” en de verduidelijking (via Ester, die het stokje ook van Blogtrommel kreeg) “Aha, een doorgeefprijs! Een soort aanmoedingsprijs dus. Om te blijven bloggen.” Sabine verzint wel nieuwe vragen en Guido ziet ook nog in dat dit de “Liebster Award” is, maar besluit met “u mag dezelfde vragen nemen als de mijne, ‘t heeft al lang genoeg geduurd nu…” Omdat de regels van de “Liebster Award” sindsdien niet meer werden doorgegeven, zijn de vragen ook niet meer aangepast. Daarmee verloor het stokje iets van zijn oorspronkelijke flexibiliteit.

Dit is (een versie van) de regels voor de Liebster Blog Award.

Dit is (een versie van) de regels voor de Liebster Blog Award. Door ze als een figuur weer te geven, worden de variaties kleiner, zou je denken. Toch maken bloggers geregeld een eigen plaatje – bijvoorbeeld om beter bij hun bloglayout te passen, of omdat ze in een andere taal schrijven. En zo blijven de regels evolueren.

Ben ik de enige die deze mutaties interessant vind? Het lijkt me een plezierig onderzoeksproject om alle takken na te gaan en alle mutaties daarin in kaart te brengen. Helaas heb ik daar zelf de tijd niet voor, maar als iemand dat doet, of weet heeft van een website waar zoiets al gedaan is, stuur me dan zeker een link!

In mei 2012 heeft Sopphey de oorsprong van de “Liebster Award” proberen achterhalen en zij kwam uit bij een Duits blogbericht uit december 2010 (link). Op dat moment is het stokje vrij pover: geen gedoe met vragen, maar gewoon vangen en 3 tot 5 andere mensen nomineren. Het is duidelijk dat dit niet de oudste bron van de “Liebster Award” is en de echte oorsprong blijft dus in blogosferische mist gehuld. Heerlijk raadselachtig.

Sopphey merkt ook een mutatie op: eind 2010 moest de “Liebster Award” naar blogs gaan met minder dan 3000 volgers, terwijl Sopphey in 2012 te horen kreeg dat het er minder dan 200 moesten zijn. (Die laatste regel lijkt nu trouwens nog steeds een gangbare norm, al vermelden niet alle blogs de beperking; in bovenstaande versie van de regeltjes wordt dit bijvoorbeeld niet vermeld.)

Stokjes hebben veel met kettingbrieven gemeen: in beide gevallen neemt het aantal geadresseerden exponentieel toe in de tijd. Op den duur heeft iedere blogger het stokje al drie keer zien passeren en hebben alle mensen die het willen invullen dat al eens gedaan. Dan is het stokje op. Bij deze “Liebster Award” heb ik de indruk dat hij toch al lang meegaat, maar de laatste tijd is hij erg actief en juist dat is het teken dat het einde van zijn levensduur in zicht komt.

Het plaatje bij de Liebster Blog Award evolueert.

Het plaatje bij de Liebster Blog Award evolueert. (Er zijn varianten die nog veel meer van elkaar verschillen dan deze vier.)

De evolutie van de “Liebster Award” doet me denken aan een kunstproject “Seed drawings” van Clement Valla waarbij een keten mensen online (via Mechanical Turk, alwaar de deelnemers 2 dollarcent kregen voor hun bijdrage) werd gevraagd op hun scherm na te tekenen wat de vorige persoon had getekend. Het begint met een lijn – ook een soort stokje dus – in het midden van het scherm. De vorm blijft in de eerste stappen vrij goed behouden, maar al snel dansen de krabbels over het hele scherm. Ik vind het ook boeiend om te zien hoe sommige mensen duidelijk veel moeite doen om alle details zo getrouw mogelijk te kopiëren (en daardoor soms juist meer grilligheid introduceren), terwijl anderen zich er snel vanaf maken.

In dit filmpje op Vimeo kun je zo’n keten van 500 lijntekeningen zien; er is ook een filmpje waarbij er met een cirkel begonnen wordt. Clement Valla vergelijkt zijn “Seed drawings” met het kinderspel telefoontje. (Trivium: telefoontje wordt in het Engels ook Chinese whispers genoemd.) En ja, daar lijken die blog-estaffetes ook wel wat op. :-)

Hieronder een reportage uit 2011 van het BBC-programma “Bang goes the theory“, waarin Dr Yan het project herhaalt op een wetenschapsfestival en ondertussen de analogie met biologische evolutie uitlegt (link).

Dit is ook een goede gelegenheid om het werk van onderzoekers Nick Cheney, Robert MacCurdy, Jeff Clune en Hod Lipson te vermelden. In hun artikel uit juli van dit jaar schrijven ze over computersimulaties met kubusvormige blokken (onderverdeeld in 5 bij 5 bij 5, óf 10 bij 10 bij 10, óf 20 bij 20 bij 20 kleinere blokjes). Ze lieten deze blokken evolueren met als doel om tot een vorm te komen die zich zo snel mogelijk kan verplaatsen.

Er waren twee spelregels. Ten eerste konden er willekeurige veranderingen gebeuren wat betreft de vorm (al dan niet aanwezig zijn van bepaalde kleinere blokjes) en het weefseltype (elastische eigenschappen van de kleinere blokjes, die bijvoorbeeld bot en spierweefsel voorstellen) van deze virtuele huppelrobots. Ten tweede kregen succesvollere exemplaren (die dus snel de overkant bereikten) meer nageslacht. Door dit proces van blinde variatie en selectie op succes te herhalen, evolueerden er diverse vormen die zich snel konden verplaatsen (en waarvan sommigen verdacht veel op biologische vormen lijken). Je kunt deze evolutie voor je eigen ogen zien in onderstaand filmpje (link).

Hm, nu heb ik vandaag natuurlijk geen tijd meer om het stokje ook effectief in te vullen, maar dat komt er binnenkort zeker van! (Bloggers die ook graag een schakel willen worden in deze keten, mogen me dit altijd subtiel laten weten.)

Is eentje ooit geentje?*

Calimero.Eentje is geentje, zeggen ze. En toch maken veel kleintjes één groot.

Eén korreltje van een grote hoop zand is verwaarloosbaar. En toch bestaat die grote hoop uit niets anders dan zulke kleine korreltjes. (Filosofen herkennen hierin de paradox van de hoop, of de soritesparadox).

Infinitesimalen zijn oneindig klein. En toch zijn het net groepsdieren: samen sterk.

Eerste voorbeeld: de zwerfvuilparadox. Vorige maand startte in Vlaanderen een nieuwe campagne tegen zwerfvuil (hier aangekondigd). Wellicht heb je de affiches langs de weg toen gezien, of een reclamespotje gehoord.

Een citaat van de website:

Inderdaad, iedereen denkt wel eens “ach, wat is nu 1 kauwgom of 1 blikje?” Maar al die kleintjes zorgen er samen wel voor dat onze straten, parken en bermen vuil ogen. Door hier niet aan deel te nemen, kunt u het verschil maken.

2 miljoen achtergelaten blikjes.

De zwerfvuilcampagne laat het verhaal van twee kanten zien. Enerzijds is er de redenering van het individu dat één blikje de zaak niet kan maken en anderzijds is er de collectieve impact van deze houding: twee miljoen blikjes is een groot verlies aan recycleerbare grondstoffen.

Ik vind dat de campagne klopt, maar betwijfel of ze ook werkt. Iemand die iets langs de weg gooit, krijgt nog steeds niet het gevoel dat die ene kauwgom of dat ene peukje het probleem is: in onze beleving zijn het die mensen die al die andere troep achterlaten… Om Calimero te parafraseren: “Zij zijn met veel en ik is alleen en dat is niet eerlijk!”

Je zou kunnen zeggen dat we de splinter in andermans oog wel zien, maar niet de balk in het eigen. Maar ik vind het toepasselijker om op te merken dat die balk ook maar uit splinters bestaat, waardoor we de bomen in het bos niet meer zien. Of snijdt dat geen hout? Enfin, genoeg gezaagd, terug naar ons zwerfvuil.

De onderliggende paradox zit ook in ons taalgebruik ingebakken: net zoals we één zandkorreltje geen hoop noemen, noemen we één blikje geen zwerfvuil. Dit houdt de “eentje is geentje”-illusie in stand.

Misschien is het belangrijkste doel van dergelijke campagnes om mensen aan het denken te zetten en dat is alleszins gelukt: bij mij wekte de campagne een acute aanval van beroepsmisvorming op en daarvan is deze blogpost het (vertraagde) gevolg: een lijstje met soortgelijke redeneringen. (Laat zeker een reactie achter als je nog een voorbeeld weet!)

Tweede voorbeeld: de paradox van het stemhokje. “Mijn stem maakt toch het verschil niet” denken veel mensen en toch maken ze (samen) een groot verschil!

Derde voorbeeld: een reclamespot waarin vermeld wordt dat iets maar één euro kost, met daarbij de uitspraak “dat is bijna géén euro”. Als al hun potentiële klanten inderdaad zo denken, zijn ze binnenkort rijk.

Vierde voorbeeld: de loterijparadox (van Kyburg), waarover ik eerder al schreef. Kansen zijn soms net zandkorrels: ze hopen zich op. Als je één lotje hebt in een grote loterij waarin precies één lotje als winnaar wordt getrokken, kun je denken “ach, mijn lotje gaat toch niet winnen”. Iedereen kan zo denken en toch komt er (in dit scenario) met zekerheid een winnaar uit de bus.

* Antwoord op de vraag in de titel van dit blogbericht: nee.

Stelling: De redenering dat eentje geentje is, houdt geen steek (tenzij je zeker bent dat het er écht maar eentje is, maar dat ben je nooit).

Aanvulling (19 augustus 2013):

Deze PhD-comic is ook toepasselijk.

Is het rationeel om altijd dezelfde hotelkamer te boeken?

Boeken in de lift.De voorbije maanden was ik vaak onderweg met de trein, onder andere om les te geven in Groningen. Meestal bleef ik dan ook overnachten.

In Groningen heb ik al diverse hotels uitgeprobeerd, inclusief de jeugdherberg en het guesthouse van de universiteit. Het is een moeilijke oefening, want enerzijds wil ik graag een kamer die op wandelafstand ligt van zowel het station als de faculteit (dus pal in het centrum), maar anderzijds wil ik ook graag een rustige kamer (wat in het centrum niet evident is).

Eerst verbleef ik in de legendarische Bed & Breakfast van de familie Bleker. Legendarisch omwille van de steile, krakende trap, de huiselijke sfeer en omdat je er aan de ontbijttafel een wonderlijk gezelschap aantrof van danseressen en academici. De oude heer Bleker maakte op verzoek eitjes bij het ontbijt en op rustige momenten gaf hij vanuit zijn zetel commentaar bij wat hij in de krant las. Helaas kreeg ik ongeveer twee jaar geleden te horen dat de B&B zou sluiten. (Nu ik even op internet zoek, vind ik een website die me nieuw lijkt (blijkbaar uit 2012). Er is ook sprake van gratis WiFi, wat in de tijd dat ik er verbleef alleszins nog niet beschikbaar was. Ik moet dus bij een volgende gelegenheid eens informeren of ze opnieuw kamers verhuren.)

Daarna doolde ik weer van het ene gastenverblijf naar het andere. Zo verbleef ik onder meer in een kamer met papiervisjes – dat was ook geen oplossing.

Tijdens mijn voorbije lessenreeksen heb ik gelukkig weer een goed hotel gevonden. Hotel “De Doelen” ligt pal aan de Grote Markt, maar met een kamer achteraan is het toch relatief rustig ’s nachts. (Zeker als je er aan het begin van de week overnacht; vanaf donderdagavond worden in de zaak ernaast vanaf middernacht de bassen flink opengezet.) In de lift is er een leuke trompe-l’oeil: het lijkt net of er wand met boeken in staat.

Valse boekenwand in de lift op hotel.

Valse boekenwand in de lift van hotel “De Doelen” in Groningen.

Aangezien de eerste nacht goed meegevallen was, heb ik sindsdien steeds om dezelfde kamer gevraagd. De beroepsmisvorming sloeg weer toe, waardoor ik deze keuze beslistheoretisch heb proberen analyseren. Op het eerste zicht lijkt het niet rationeel om steeds voor dezelfde kamer te gaan:

  • De kans dat ze aan een onbekende gast – wat ik aanvankelijk was – hun beste kamer geven is niet bijzonder groot.
  • Bovendien was de kamer in kwestie niet rechtstreeks met de lift te bereiken, maar moest het laatste stuk alsnog via een steile trap. Er zijn kamers die dit nadeel niet hebben, waarschijnlijk zelfs een meerderheid.
  • Verder is het onduidelijk wat de voor- en nadelen van de kamer zijn (op vlak van grootte, indeling, hardheid van de matras, enzoverder) zo lang je er maar één gezien hebt.

De kans dat ik om hun beste kamer vraag, als ik steeds dezelfde boek, is dus quasi nul.

Toch valt er iets te zeggen voor mijn standvastigheid. Zolang ik geen andere kamer gezien heb, kan ik de eventuele grotere luxe daarvan ook niet missen. Het is trouwens prettig om de kamer te kennen, ongeacht of het de beste is: als je aankomt moet je je kamerdeur niet zoeken an als je wakker wordt ben je minder gedesoriënteerd. En verder is het leuk dat de mensen aan de receptie meteen weten welke sleutel ze je moeten geven. Zo wordt het hotel bijna een tweede thuis.

De klassieke besliskunde gaat ervan uit dat de persoon die een beslissing moet nemen alle alternatieven kent en ook de kosten en baten die erbij horen. Binnen die aannames is het rationeel om een beslissing te nemen in functie van het grootste verwachte nut (of ‘utility‘): de geraamde baten min de kosten moeten zo hoog mogelijk zijn. De hotelbezoeker heeft echter niet al deze informatie. Misschien heeft niet alle alternatieven kennen (en de ingewikkelde afweging van hoogste verwachte nut dus niet kunnen maken) ook wel nut. Deze zalige onwetendheid is bovendien voor geen geld te koop.

Knowledge is power“, maar wat hotelkamers betreft geldt voor mijn part: “Ignorance is bliss“.

Er ging bij ons geen lampje branden op “De Lampadeire Quiz”

Dit lampje brandde wél op de 'Lampadeire Quiz'.Een handelsingenieur, een master in toerisme, een natuurkundige en een filosoof deden mee aan een quiz. Het zou het begin van een grap kunnen zijn. Hilarisch werd het alleszins.

Het was vrijdagavond en we gaven present op “De Lampadeire Quiz”, die georganiseerd werd door ouderraad “Het kersenpitje”. Onze ploeg bestond uit Wouter, Kristien, Danny en ik. We stonden er goed voor, dachten we: met Wouter hadden we een chef sport in huis, Kristien kent haar aardrijkskunde en Danny en ik onze wetenschappen. Gaandeweg werd echter duidelijk dat het hebben van zowel universitaire diploma’s als jonge kinderen in huis een gevaarlijke combinatie vormde. Desastreuze quizresultaten waren het gevolg. Die diploma’s zorgden ervoor dat we het systematisch veel te ver gingen zoeken. En die kinderen zijn de reden – of althans ons excuus – waarom niemand van ons up-to-date was met de actualiteit. (Ah ja, want tijdens het journaal van zeven uur hebben die kinderen honger, of moeten ze gaan slapen.)

Onze algemene kennis werd gewogen en te licht bevonden op de 'Lampadeire Quiz'.

Onze algemene kennis werd gewogen en te licht bevonden op de ‘Lampadeire Quiz’. Linksboven: streekbier (een “exporke”). Rechtsboven: onze prijs. Onder: onze tafel met bladen vol berekeningen.

Hieronder vijf vragen, waarbij we grotendeels grandioos de mist in gingen. Na de vouw zowel ons antwoord als het antwoord volgens de jury.

  1. Fotovraag. Zoek het verband tussen de vier afbeeldingen (je ziet het blad met de opgave ook op de foto hierboven):
    (1) de rode Teletubby (Po),  (2) een flesje Maes (vermoedelijk alcoholvrij, NA), (3) een CD-hoesje van Johnny Jordaan, (4) Fe.
  2. Van welk spreekwoord worden hier enkel de klinkers weergegeven:
    A ee oe ee o ee ee, oo e ee e ee ee.
  3. Welke letter hoort op de plaats van het vraagteken:
    W L H O D P V H ?
  4. Los deze droedel op:
    24h

    D
  5. Van welke bloem of plant wordt saffraan gemaakt?

(meer…)

Racen naar Saturnus

Dromen van Saturnus op de Afsluitdijk.Wetenschap staat soms veraf van onze dagelijkse ervaring. Zo behandelt de fysica het hete plasma in de zon en de koude interstellaire ruimte, de kleinste bouwstenen van de materie en de gigantische structuur van onze Melkweg. Ons lichaam heeft een welbepaalde grootte en wij kunnen slechts overleven in een relatief klein bereik van omgevingsparameters: bij een druk van ongeveer één aardse atmosfeer, in een temperatuur tussen het vriespunt en het kookpunt van water, met voldoende zuurstof, en zo verder.

Met behulp van wetenschap kunnen wij ook parameters buiten ons van nature beperkte bereik beschrijven en begrijpen. Met behulp van techniek kunnen we hulpmiddelen maken waarmee we ons bereik wat kunnen oprekken: we nemen zuurstofflessen mee om de diepte in te duiken en als het moet filteren we onze urine terug tot water om in het internationele ruimtestation ISS niet te verdorsten. Maar enkel in onze dromen kunnen wij ervaren hoe het is om de zonnewind op onze huid te voelen (in plaats van haar enkel te zien in de vorm van het Noorderlicht) of om het gruis in de ringen van Saturnus aan te kunnen raken vanop de Afsluitdijk.

In een recent blogbericht schreef PJ Swinkels hoe hij zich als kind voorstelde dat je over de ringen van Saturnus zou kunnen lopen. Verder zei hij:

“De ontdekking dat de ringen bestaan uit deeltjes die zijn samengesteld uit ijs, rotsblokjes, stof en gruisdeeltjes, absoluut ongeschikt als wandelpad (je zakt daar dwars doorheen!), deed aan die voorstelling niets af.”

In een e-mail schreef ik hem het volgende:

Natuurkundig gezien lijkt het me best mogelijk om over de ringen van Saturnus te lopen. De vloeren waar we gewoonlijk op lopen zijn ook meer niets dan iets; het is enkel omdat onze voeten zo groot zijn in vergelijking met de intermoleculaire afstand dat we er niet door zakken. Dus voor zo’n ringwandeling komt erop aan om schoenen te vinden met zeer grote zolen en gemaakt van een licht materiaal. (Het enige probleem is dan nog dat de zwaartekracht de verkeerde kant op trekt, daar moet ik nog eens over nadenken.)

Met “meer niets dan iets” bedoelde ik dat de atoomkern, die nagenoeg alle massa van een atoom bevat, zeer klein is ten opzichte van het hele atoom (kern plus elektronen). Het was Ernest Rutherford die de atoomkern ontdekte in 1911. Hij vergeleek de kern in het atoom met een vlieg in de kathedraal. Een prachtig beeld, al kan een metafoor ook ongewenste associaties oproepen: voor mij is dit een atoombeeld dat galmt en naar wierook ruikt.

Hoewel wij op de middelbare school al te horen krijgen dat alles om ons heen meer niets dan iets is, kunnen we het ons toch moeilijk voorstellen, omdat we het zo niet ervaren. Ons lichaam en onze zintuigen werken op een mesoscopische schaal, waarmee wij de microscopische wereld van subatomaire deeltjes niet rechtstreeks kunnen exploreren. De astrofysica vereist een minstens even grote inspanning van ons voorstellingsvermogen, want op grotere schalen lijkt het net zo te gaan: de Zon, die bijna alle massa bevat van het zonnestelsel (namelijk 99,86%), is zeer klein ten opzichte van het hele zonnestelsel. Op de meeste tekeningen (en ook op deze voorstelling met elastiekjes) worden de diameters van Zon en planeten veel te groot afgebeeld ten opzichte van hun onderlinge afstanden. In tegenstelling tot een atoomkern kunnen we de Zon uiteraard wel zien, maar echt beseffen hoe groot ze is ten opzichte van de aarde en tegelijk zo klein ten opzichte van pakweg de Kuipergordel? Nee.

Saturnus.De zesde planeet vanaf onze Zon is Saturnus. Het is een gasreus, net als Jupiter. Als kind boezemde dit duo me angst in: het zijn twee gigantische planeten, maar je zakt erin weg zodra je er voet aan land probeert te krijgen. Voor mij waren het moerasplaneten. Ik had dan ook geen zorgeloze dromen van een lentewandeling over de grote ring rond Saturnus, maar wel nachtmerries waarin mijn ruimtetuig bij Jupiter begon te sputteren en ik in paniek raakte omdat ik nergens in de buurt kon landen. Het is nooit in me opgekomen om de ringen van Saturnus als landingsstrook te gebruiken, maar één van de maantjes had toch moeten lukken… Tja, ook mijn dromen trekken zich weinig aan van fysica. En ik hoor het al op de boordradio: “Er staat file op de grote ring rond Saturnus.”

Overigens wordt er in Rejsen til Saturn, een Deense animatiefilm uit 2008, wel gewoon geland op het oppervlak van de gasreus, waar er aliens wonen – Saturnusmannetjes dus. De titel betekent “Reis naar Saturnus”, maar ik las het eerst als “racen tot Saturnus”.

De echte race naar Saturnus is al lang beslecht en werd gewonnen door Pioneer 11 van de NASA: deze ruimtesonde werd gelanceerd in 1973 en voerde een zogenaamde flyby uit  van Saturnus in 1979: daarbij naderde de sonde het wolkenoppervlak tot op 21 000 km, waarna het zich weer van de planeet verwijderde. Pioneer 11 stuurde foto’s door van de planeet, haar ringen en haar manen. Ook Voyager 1 en 2 vlogen dicht langs Saturnus, respectievelijk in 1980 en 1981. Ook deze sondes stuurden foto’s door (Voyager 1 en Voyager 2). Met Pioneer 11 is er sinds eind 1995 geen communicatie meer mogelijk, maar beide Voyagers sturen nog steeds gegevens naar de aarde. Sinds 1998 is Voyager 1 het verst van ons verwijderde door mensen gemaakte object. Het laatste nieuws over de Voyager 1 is dat hij een nieuwe regio van de heliosfeer heeft bereikt, die wordt omschreven als een “magnetische snelweg”. Ook voorbij Saturnus valt er dus nog heel wat te racen, zeker als je een geladen deeltje bent. :-)

Terug naar Saturnus dan. De eerste (en voorlopig enige) menselijke satelliet van Saturnus is de Cassini-Huygens. Deze ruimtesonde van NASA, ESA en ASI werd gelanceerd in 1997. Cassini draait sinds 2004 in een baan om Saturnus, terwijl Huygens werd losgekoppeld en in 2005 op Titan landde – dit is de grootste maan van Saturnus. In 2006 stuurde Cassini 165 foto’s door van Saturnus die het in de loop van 12 uur maakte van de schaduwzijde van de planeet (dus met de zon achter de planeet). Hiermee werd een collage gemaakt waar de ringen zeer duidelijk op te zien zijn. Bovendien was in dit samengestelde beeld ook de Aarde te zien als een blauw stipje. Dit jaar werd er weer zo’n collage gemaakt van foto’s die Cassini maakte van de schaduwkant. Deze keer bevond het ruimtetuig zich dichter bij Saturnus (namelijk op een afstand van 800 000 km): hierdoor gaat de Aarde deze keer schuil achter de planeet, maar zijn er wel nog meer details van de ringen zichtbaar. De resolutie van het origineel wordt geschat op 50 km per pixel.

Samengesteld beeld uit opnames van Saturnus door Cassini.

Samengesteld beeld van Saturnus uit opnames door Cassini. (Bron afbeelding.)

In 2006 heeft men ernaar gestreefd om de Cassini-compositie in “natuurlijke kleuren” weer te geven, terwijl er bij de nieuwe foto duidelijk een ander palet gebruikt is: zoals we van de oude foto’s van Pioneer 11, Voyager 1 en Voyager 2 weten, is Saturnus niet groen. Toch gaat het in beide gevallen om valse kleuren, want beide beelden zijn samengesteld uit opnames van in het infrarood tot in het ultraviolet. Net als onze dromen blijken ook de meeste astronomische foto’s (een beetje) bedrog te zijn.

Zo weet je dat jouw fysica zwanger is…

Een zwangere natuurkundige.Een handige gids voor al wie een vrouwelijk specimen van het menstype ‘natuurkundige’ in huis heeft of in de dichte omgeving.

Zo weet je dat jouw fysica zwanger is:

  • Ze heeft haar grondtoestand verlaten en bevindt zich nu in een geëxciteerde toestand met lange levensduur.
  • Haar golffunctie is een superpositie.
  • Ze begint met een nieuw project rond babyuniversa of richt haar telescoop op de Orionnevel (kraamkamer voor nieuwe sterren).
  • Ze probeert een echografietoestel in elkaar te knutselen met spullen die ze in het berghok vindt.
  • Ze maakt zich zorgen over de amplitude van de undulaties rond haar navel.
  • Ze varieert de frequenties van de aangeboden muzikale stimuli om resonanties te voorkomen.
  • Ze heeft ’s ochtends een draaimoment.
  • Bij gelijkblijvende snelheid neemt haar impuls quasi-lineair toe in de tijd.
  • Ze weigert om infinitesimalen te verwaarlozen.*
  • Ze heeft meededogen met het uitdijende heelal.
  • Ze kijkt meewarig naar de Melkweg.
  • Ze koopt een nieuw wiel van Maxwell en een gyroscoop (jojo en tol voor haar kindje).
  • Ze is nog verstrooider dan anders!
Zwangere vrouwen zijn soms verstrooid of vergeetachtig.

Door een minder goede nachtrust zijn zwangere vrouwen soms verstrooid, onhandig of vergeetachtig. (Bronnen afbeeldingen: links en rechts.)

*: Geen wonder dus dat de calculus niet is uitgevonden door een zwangere vrouw (en maar liefst twee keer door een man).

Bij dit bericht wou ik graag een klein plaatje van iets dat zowel met zwangerschap als met fysica te maken heeft. In mijn ogen geldt “alles is fysica” en ik had gerust een echografietoestel als afbeelding kunnen kiezen, maar ik wist niet of de link met fysica daarbij voor iedereen even vanzelfsprekend zou zijn. Daarom zocht ik verder naar een afbeelding van een zwangere natuurkundige of een zwangere lerares fysica, maar zonder succes.

Uiteindelijk heb ik besloten zelf een tekening te maken, in te scannen en digitaal in te kleuren. In het kleine formaat van 150 bij 150 pixels bleek de volledig ingekleurde versie echter niet zo geslaagd. Daarom maakte ik een soberdere versie voor het miniatuur, zoals je bovenaan ziet. Hieronder zie je het grotere plaatje, met meer kleuren en meer details.

Een zwangere natuurkundige.

Omdat ik geen goede illustratie vond van een zwangere fysica voor bij dit bericht, maakte ik zelf een tekening.

Beroepsmisvorming in Rome

SPQR: Senatus PopulusQue Romanus of De Senaat en Het Volk van Rome.Dit is het derde en laatste deel van mijn reisverslag over Rome. Hoewel ik al schreef van onze puur toeristische reis naar Rome (deel 1 en deel 2), sloegen ook daar soms enige vlagen van beroepsmisvorming toe. Vandaag dus nog enkele foto’s van deze momenten.

Bij gebrek aan regen kon ik mijn favoriete optische effect niet waarnemen, maar op schilderijen zag ik wel halo’s en regenbogen. Ook aan spiegelende oppervlakken was er geen gebrek.

Optica in Rome.

Optica in Rome. Linksboven: een fresco van Ludwig Seitz in de Galleria dei Candelabri. (Ik hoop dat dit een halo moet voorstellen en geen regenboog, want anders zit het rood aan de verkeerde kant.) Rechtsboven: Schilderij van de Poolse kunstenaar Jean Matejko in de Sobieski-kamer. Bij deze regenboog staan de kleuren in elk geval in de juiste volgorde, maar de lucht buiten de boog is donkerder dan erbinnen – dat kan niet dat is goed gezien van de schilder! [Correctie juni 2014; zie commentaar van Drabkikker.] Linksonder: De achterkant van de spiegel van een mooi opgeblonken taxi doet dienst als bolspiegel. Rechtsonder: In de zonnebril van Danny zien we het huis van de Vestaalse maagden (in het Forum Romanum) weerspiegeld.

Het Sint-Pietersplein in Vaticaanstad heeft de vorm van een ellips. Het plein en de colonnade eromheen zijn ontworpen door Bernini. Als je in één van de brandpunten van deze ellips gaat staan, lijkt de colonnade uit slechts één rij zuilen te bestaan, terwijl er in werkelijkheid vier rijen zuilen achter elkaar staan.

Verder zagen we tijdens onze reis ook een mooi voorbeeld van een anamorfose.

Gezichtsbedrog in Rome.

Gezichtsbedrog in Rome. Linksboven: een brandpunt van het ellipsvormige Sint-Pietersplein wordt aangegeven met deze steen. Rechtsboven: Vanop deze steen zie je enkel de eerste rij van de vier rijen zuilen van de colonnade. Linksonder: als je de Sant’Ignazio di Loyola binnenkomt, lijkt de kerk een koepeldak te hebben. Rechtsonder: Als je er pal onder staat zie je echter dat het plafond vlak is – een slimme toepassing van een anamorfose.

Vorige keer toonde ik al enkele foto’s van glasramen, maar ook de kerkvloeren zijn het bewonderen waard. In Rome ontwikkelde de Cosmati familie vanaf de twaalfde eeuw een bijzondere techniek waarbij stukjes marmer in geometrische patronen worden gelegd. Hieronder enkele mooie voorbeelden van dit cosmatenwerk.

Cosmaten in Rome.

Cosmatenvloeren in Romeinse kerken. Linksboven: basiliek van Santa Maria in Trastevere, oudste Mariakerk van Rome. Rechtsboven: de basiliek van Santa Maria Maggiore. Links- en rechtsonder: Sint-Jan van Lateranen.

Vóór het Palazzo di Montecitorio staat de obelisk van Montecitorio. Dit is een rood-granieten obelisk uit het oude Egypte waar bovenop een bal met een opening is geplaatst zodat het geheel dienst zou kunnen doen als puntzonnewijzer. Een dergelijke zonnewijzer dient niet om het uur van de dag aan te wijzen, maar duidt op de middag een punt aan op de meridiaan: dit punt varieert met de hoogte van de zon in de loop van het jaar. Helaas is de bijbehorende meridiaan, die naar de ingang van het Palazzo di Montecitorio loopt, niet juist georiënteerd waardoor de obelisk zijn functie als puntzonnewijzer hier niet kan vervullen. (De obelisk gaat terug op het horologium van Augustus en heeft al in diverse hoedanigheden op verschillende plaatsen in Rome gestaan.)

Een tweede meridiaan voor een puntzonnewijzer treffen we aan in de Santa Maria degli Angeli; deze “Linea Clementina” uit 1702 is juist georiënteerd en werkt dus wel nog, al waren we er niet op het juiste uur om de datum (en het bijbehorende sterrenbeeld) te kunnen aflezen.

Zonnewijzer en meridiaan in Rome.

Puntzonnewijzers en meridianen in Rome. Boven: de obelisk van Montecitorio met (fout georiënteerde) meridiaan. Onder: meridiaan van de puntzonnewijzers in de Santa Maria degli Angeli.

Mijn favoriete kunstwerk in de Vaticaanse musea is het fresco van Rafaël dat de School van Athene afbeeldt – hét symbool van de wijsbegeerte. Op het plafond boven dit werk is er een rond fresco dat de woorden “causarum cognitio” bevat. Dit verwijst naar de leer van Aristoteles die het kennen van oorzaken (het weten waarom) benadrukte; Aristoteles staat natuurlijk rechts van Plato centraal afgebeeld in de School van Athene.

Het olifantje van Bernini, dat ik in het eerste deel al vermeldde, komt nog eens aan bod vanwege de inscriptie: “Robustae mentis esse solidam sapientiam sustinere“, wat zoiets betekent als “Het vereist een sterke geest om de last van wijsheid te dragen”. :-)

Wijsbegeerte in Rome.

Wijsbegeerte in Rome. Links: School van Athene met detail van het plafond. Rechts: het olifantje van Bernini met inscriptie.

Hoewel Leonardo Da Vinci niet echt thuishoort in Rome (eerder in Firenze) bezochten we toch de tentoonstelling in de kanselarij met machines gebaseerd op zijn tekeningen. De tentoonstelling is ingedeeld volgens de vier elementen en laat toe een deel van de opstellingen zelf uit te testen. Ideaal dus voor kinderen of twee fysici. :-)

Tentoonstelling van Da Vinci's machines.

Tentoonstelling van Da Vinci’s machines. Bij het element lucht zie je deze studies van vliegmachines.

Wat kansrekening betreft heb ik geen bijzondere connecties gevonden in Rome, maar we wandelden wel voorbij het Nationale Bureau van de Statistiek.

Bureau van de Statistiek in Rome.

Nationaal Bureau van de Statistiek in Rome.

Ik ben zeker niet de enige die last heeft van beroepsmisvorming op vakantie. Dat blijkt wel uit het (getekende) reisverslag van Jorge Cham van PhD Comics: deel 1, deel 2 en deel 3.

Zo, hiermee sluit ik mijn drieluik over onze inspirerende reis naar Rome af. Vanavond eten we spaghetti. En daarna een Italiaans ijsje van bij Nonno. :-)

Hoe een fysicus TV kijkt (oplossing fotoraadsel)

Alle fotoraadsels worden gemaakt met mijn trouwe compactcamera.Twee weken geleden plaatste ik nog eens een fotoraadsel. Daarin vroeg ik jullie om te raden hoe onderstaande foto gemaakt was.

Vandaag is het tijd om het antwoord te onthullen, maar eerst bespreek ik de tien reacties die binnenkwamen op Weetlogs.

Rara, hoe is deze foto gemaakt?

Hoe is deze foto gemaakt?

Marsha Tap bijt de spits af en duidt de grootste lichtvlek (links) als de ondergaande zon gezien door een raam: correct. Van de kleinere lichtvlek (rechts) denkt ze dat die van gereflecteerd zonlicht komt: helaas, niet juist. Enya V vestigt de aandacht op de lichtbreking en het stippelpatroon in de foto. Dit is inderdaad een cruciaal element om tot de juiste oplossing te kunnen komen! Enya’s hypothese is dat de foto gemaakt is met behulp van een CD (erdoorheen of in reflectie). Hiermee zou je inderdaad spectrale kleuren verwachten, maar “CD” is niet de juiste oplossing – al zit het er zéér dichtbij. Roeland merkt op dat de foto met flits gemaakt is (juist), maar denkt dat ook de grootste lichtvlek een reflectie is van de flits (niet juist). Etienne Ooghe houdt het eenvoudig bij de zon en een persoon met flitscamera in de spiegel – dit is nagenoeg correct, maar de vraag blijft dan wat er dan dienst deed als spiegel en daarbij voor de kleurrijke strepen zorgde…

Walter Valgaeren denkt bij de kleuren aan een prisma: helaas, zo eenvoudig is het niet. Persijn denkt aan reflectie op een binnenraam: helaas, ook niet juist. Bert bevestigt enkele eerdere elementen (drie ramen, grote lichtvlek van de zon en wittere lichtvlek van de flits) en voegt er een nieuwe hypothese aan toe: het zou een foto zijn van reflectie van een inox ijskastdeur. Ook Eva Sohier gokt (via Facebook) op reflectie in inox. Mooie gok: op inox zie je inderdaad ook lijnvormige uitlopers aan lichtbronnen en eerder vage reflecties, maar niet dit soort kleurpatronen. Sorry, niet juist. Luk denkt verder over de oorzaak van de lichtbrekening. Hij suggereert een spiegelend oppervlak (deur of scherm) waarop een folie bevestigd is die voor een regelmatige structuur zorgt. Als voorbeeld oppert hij zilverkleurige duct tape. Hoewel deze conclusie niet juist is, klopt de argumentatie wel.

En net toen ik dacht dat jullie het niet zouden raden, kwam Peter Rombouts met het juiste antwoord voor de dag: “het scherm van een uitgeschakeld LCD televisietoestel, waarvan het blokjespatroon redelijk goed zichtbaar is onder de reflectie van de zon”. Geen CD, zoals Enya al heel snel tipte, maar een LCD dus! Peter voegt eraan toe dat de foto genomen zou zijn met een smart phone, maar dat heb ik niet eens, mensen! Ik maak al mijn foto’s met een oude compactcamera van Olympus (te zien op het eerste plaatje bij deze post) en bijna altijd zonder flits, maar voor dit effect moest ik wel flitsen.

Als bewijs dat het inderdaad om het LCD-scherm van een televisie gaat, toon ik hier een tweede foto die op dezelfde dag gemaakt is:

Zo werd het fotoraadsel gemaakt.

Zo werd het fotoraadsel gemaakt.

Begin deze maand woonde ik de Formal Epistemology Workshop bij in München, waarvan ik hier al verslag deed. Mijn hotelkamer had een groot raam aan de westkant, recht tegenover de muur waar de televisie hing. Het licht van de ondergaande zon zorgde voor mooie diffractiepatronen op het scherm. De flits van het fototoestel zorgde voor een soortgelijk effect.

In de opgave zie je dus diffractie van de twee lichtbronnen (zon en fotoflits) aan de regelmatige structuren in het scherm. (Het scherm werkt dus deels als spiegel en deels als tralie of diffractierooster.) Als je je hoofd draait, draait de richting van het stervormige lijnenpatroon niet mee: dit hangt immers af van de richting van de structuren in het scherm. Dergelijke diffractiepatronen kun je ook zeer duidelijk zien als je door een glasgordijn of een zakdoek naar de rode achterlichten van een auto kijkt, of naar de oranje straatverlichting van natriumlampen. Voor wit licht is het nog iets complexer. Kijk maar eens door een glasgordijn naar de koplampen van een auto, of naar witte straat- of tuinverlichting. Verschillende golflengten (spectrale kleuren) zullen elk een iets ander diffractiepatroon maken. (Dit principe wordt ook gebruikt in moderne spectrometers op basis van diffractieroosters.) In wit licht komen al deze kleuren samen voor en vormen bij diffractie gezamenlijk een patroon in regenboogkleuren.

In de foto zijn de diagonale lijnen het duidelijkst. Dit is anders bij een glasgordijn: bij een stof met een vierkant weefpatroon bestaat het diffractiepatroon uit horizontale en verticale lijnen, die bovendien variëren in intensiteit, waardoor je blokjes lijkt te zien. Verder zie je in de foto horizontale banen van rood, groen en blauw (RGB). Ook dit effect zou er bij de gordijn niet bij zijn, want dit is afkomstig van de drie kleuren in de pixels van het televisiescherm. Je wordt er zo dus aan herinnerd dat een televisie in feite maar drie verschillende kleuren licht uitzendt in verschillende verhoudingen, wat voor ons niet te onderscheiden is van een heel spectrum aan kleuren.

Zelden zo geboeid naar de televisie gekeken! :-)

Er is veel te zien op TV - vooral als het toestel uit staat.Voor een wetenschapper geldt: één meting is geen meting. Als je een ongewone observatie doet, wil je die kunnen reproduceren. Na thuiskomst probeerde ik dus nieuwe foto’s te maken van het “Münchense hotelkamer-effect”.

Eerste poging: eigen televisie. Wij hebben thuis enkel een draagbare televisie, die met zijn kathodestraalbuis even diep is als breed en hoog. (Er zit zelfs geen Teletekst op, maar dat geeft niet, want dat blijkt intussen al uit de mode te zijn.) Het scherm van zo’n ouderwetse TV bestaat wel uit pixels, regelmatige structuren dus, maar de flits reflecteerde op het scherm als een wazige, witte bol – niet als een gekleurd diffractiepatroon.

Tweede poging: computerscherm. We hebben wel LCD-schermen in huis (laptop en vaste computer), maar ook daarin kon ik het effect van het fotoraadsel niet reproduceren. De flits smeerde wel uit in een horizontale lijn en in mindere mate ook verticaal, maar er waren geen spectrale kleuren te zien in deze lijnen, er waren geen diagonale lijnen en ook geen horizontale RGB-banen.

Derde poging: zoeken op internet. Ik vond verhalen van mensen die klagen over reflectie in hun gloednieuwe (en peperdure) TV-scherm en ook wel enkele foto’s met een stervormige reflectie van een flits op een scherm (onder andere hier), maar geen systematische bespreking.

Uiteindelijk zat er niets anders op: gisteren – op tau-dag – ging ik naar een elektrowinkel om daar foto’s te maken. Vermits ik – bij gebrek aan een ondergaande zon – wel foto’s mét flits nodig had, was het onmogelijk om dit discreet te doen. Gelukkig hebben de verkopers me laten begaan. Het was meteen duidelijk dat niet alle LCD-schermen hetzelfde zijn: bij sommige was er nauwelijks reflectie of diffractie, bij andere was het effect net zo uitgesproken als bij de TV in mijn hotelkamer. Hieronder zie je een compilatie.

Toon mij uw diffractie en ik zal zeggen welke TV u hebt. :-)

Diffractie van straatlichten door glasgordijn (linksboven). Diffractie van flits op LCD-schermen (rechtsboven: Sony, linksonder: Panasonic, rechtsonder: Samsung).

Pixels in een LCD-scherm. (Bron: http://commons.wikimedia.org/wiki/File:LCD_pixels_RGB.jpg)Op de foto’s hierboven zie je dat de hoek van de gekleurde lijnen varieert tussen de schermen van verschillende merken. Dit zou te maken kunnen hebben met het patroon waarin de (sub-)pixels in het scherm zitten (zie deze afbeelding voor enkele mogelijkheden).

Als je nog meer details wil uitpluizen van deze diffractiepatronen, dan wordt het noodzakelijk om optische berekeningen te doen. Dan Piponi, een computergraficus uit San Francisco die schrijft onder de naam ‘sigfpe’, raakte ook geïntrigeerd door dit effect en deed de oefening: hij analyseerde een foto met behulp van Fourier optica. Zo slaagde hij erin om het diffractiepatroon op een LCD-scherm te simuleren. Hij schrijft de schuine lijnen toe aan structuren binnen de subpixels (zie deze pagina voor enkele mogelijkheden), dus niet aan het patroon waarin de (sub-)pixels in het scherm zitten. Ook de Noorse fysicaleraar Chris Hamper komt tot dezelfde conclusie.

En zo moet het zijn: een optisch effect dat enkel in München optreedt, bestaat niet – maar dit effect is echt. :-)

Als afsluiter nog een foto die ik ook in München maakte: een regenboog, mijn favoriete optische effect, waargenomen in de fijne waterdruppeltjes rond een fontein. (Als je de saturatie van de foto opdrijft, kun je zelfs de secundaire boog zien.)

Regenboog bij een fontein in München.

Regenboog bij een fontein in München.

Verslag München – deel 1

Vorige week was ik in München, op congres met uitzicht op dit paleis.Vorige week was ik in München voor de “Formal Epistemology Workshop“. Het waren interessante maar ook lange dagen en daardoor kwam het er niet van om een reis- of conferentieverslag te schrijven. Deze week was het ook extra druk doordat al mijn onderzoeksprojecten een week stil hadden gelegen, maar ik heb nu toch alle taken voor deze week kunnen afstrepen. En er blijft zelfs een uurtje over om enkele foto’s te posten! (Vandaag hou ik het bij de toeristische kant van mijn reis, volgende keer iets over het congres zelf.)

Tijdens mijn jaren aan de universiteit heb ik al meerdere Duitse universiteiten bezocht om er metingen te gaan doen of om een congres bij te wonen: van het nabije Aken tot het verre Berlijn en Regensburg, maar in München was ik nog niet eerder geweest.

Door acute verstrooidheid tijdens het boeken van mijn reis arriveerde ik een dag te vroeg in München. Het was een warme dag, dus maakte ik er gebruik van om wat foto’s te maken. Eerst nam ik de tram naar het “Schloss Nymphenburg“: een barok paleis met een groot park erbij. Hieronder een impressie.

Schloss Nymphenburg.

Schloss Nymphenburg in München. Linksboven: uitzicht op de voorgevel van het paleis. Linksonder: de achtergevel (aan de kant van het park). Rechtsboven: één van de beelden in het park. Rechtsonder: aan zwanen, eenden en ganzen geen gebrek op het domein.

Het congres vond hier ook plaats: in één van de bijgebouwen, die in een halve cirkel rond de voorkant van het paleis gebouwd zijn. Op de foto hieronder zie je het gebouw in kwestie.

Schlossrondell Nymphenburg.

Links zie je het gebouw waar het congres plaatsvond. Rechts begint de zijvleugel van het paleis.

Maar goed, het congres was dus nog niet begonnen en dus nam ik de tram naar het centrum. Veel gebouwen hier werden zwaar beschadigd aan het einde van de Tweede Wereldoorlog, maar daar is niets meer van te zien (ja, dat klinkt bekend in de oren). Aan de Marienplatz trok de toren van het Altes Rathaus mijn aandacht, vanwege de sprookjesachtige zijtorentjes, de gouden zonnewijzer en de astronomische klok. Onderaan staat er een vrouwenbeeld, maar waarom haar borst zo blinkt kwam ik alvast niet aan de weet van de man die erbij zat te rusten.

Het centrum van Munchen.

De toren van het Altes Rathaus in het centrum van München.

Aan de Marienplatz ligt er ook nog het Neues Rathaus (dat er weliswaar veel ouder uitziet dan het Altes), maar de neogotische gevel bleek gewoon te groot om mooi op de foto te krijgen. Ook de Frauenkirche vraagt om een groothoeklens, die ik niet heb. In plaats daarvan post ik nog enkele plaatjes van details die wél op de foto pasten.

Het centrum van Munchen.

Details die me opvielen in het centrum van München.

Zo, dit was deel één van mijn verslag over München. Volgende keer in deel twee: hoe het er binnen de muren van het congresgebouw aan toe ging.

Stereotypen over onderzoekers

Er zijn heel wat vooroordelen over studenten in het algemeen en over specifieke richtingen in het bijzonder. Deze stereotypen zijn het onderwerp van een nieuwe internetmeme: “Wat anderen denken dat ik doe versus wat ik echt doe“.

Voor mij zijn of waren er minstens zes voorbeelden van deze meme van toepassing:

(1) Wetenschapsstudent
Feit: Wetenschapsstudenten spenderen meer tijd aan hun bureau dan in het labo.

(2) Doctoraatsstudent in de fysica
Feit: Doctoraatsstudenten weten het ook vaak niet.

(3) Experimenteel fysicus
Feit: Experimentele fysici hebben veel geduld nodig.

(4) Student in de filosofie
Feit: Filosofiestudenten zitten niet altijd op café (maar wel vaak).

(5) Wiskundige
Feit: Veel wiskundigen kunnen niet goed tellen.

(6) Statisticus
Feit: Statistici vallen, gemiddeld genomen, wel te vertrouwen.

Mijn link met bovenstaande categorieën: eerst was ik een wetenschapsstudent (1), dan een doctoraatsstudent in de fysica (2) en zo werd ik een volleerd experimenteel fysicus (3); daarna werd ik een (doctoraats-)student in de filosofie (4) en sindsdien doe ik met geavanceerde wiskunde (5) onderzoek over kansrekening en statistiek (6).

Dankzij deze ongebruikelijke mix heb ik welsiwaar extra veel last van beroepsmisvorming (zie bijvoorbeeld hier en hier), maar anderzijds hoop ik me aan bovenstaande stereotypen te kunnen onttrekken.

Hier vind je een heel uitgebreide verzameling met andere voorbeelden. Zijn er voor jou voorbeelden van deze meme van toepassing? En zit er wel wat in of slaat het nergens op? (Behalve natuurlijk op een dood paardtoelichting.)