Symposium ter ere van Clark Glymour
Twee maanden geleden ben ik op congres geweest in Düsseldorf (nee, dit berichtje ging niet over dat congres). Over mijn treinreis – met name de overstap in Keulen – schreef ik eerder al een stukje. Het congres viel tussen mijn twee laatste lessen van Philosophy of Science. Tijd voor een verslag van het congres zelf bleef er toen niet over, maar vandaag maak ik dat goed.
Midden juni vond er in Düsseldorf een symposium ter ere van Clark Glymour plaats. Professor Glymour doceert filosofie aan de Carnegie Mellon University in Pittsburgh. Van opleiding is hij chemicus en die wetenschappelijke achtergrond is van blijvende invloed in zijn filosofische onderzoek. Hij is vooral bekend vanwege zijn werk rond partiële causatie in Bayesiaanse netwerken.
Het symposium werd georganiseerd door Matthias Unterhuber, Alexander Gebharter en Gerhard Schurz, alle drie verbonden aan het Düsseldorf Center for Logic and Philosophy of Science (DCLPS) van de Heinrich Heine Universität Düsseldorf.
Ik reisde op donderdag 13 juni af naar Düsseldorf om er de avondlezing “Brain troubles” van Clark Glymour bij te wonen. Hij sprak over de hersenen, maar ook weer niet… Hij beschouwde de hersenen grotendeels als een ingewikkelde machine, waarvan je de werking kunt proberen achterhalen door fysiologische metingen te doen. Hij besprak algoritmes om de gegevens van functionele MRI (fMRI) te analyseren, waarbij de door hem ontwikkelde causale netwerken een belangrijke rol spelen.
Na de lezing gingen de deelnemers aan het symposium samen eten. Clark Glymour zat ongeveer in het midden van het hele gezelschap en sloeg met iedereen een praatje, ook met de studenten en de diensters. Wie hem ooit in het echt heeft gezien, weet dat hij nooit verlegen zit om een anecdote, een grapje, of een kwajongensverhaal. En dat hij sigaren rookt en van vrouwen houdt. Sommige van zijn gewoontes stammen uit een andere tijd (vóór de term “politiek correct” uitgevonden was) – verfrissend ouderwets in 2013. :-)
Voor alle sprekers was er een kamer geboekt in een hotel van de universiteit. Ik verwachtte dus een spartaans kamertje in een betonnen blok, maar de lange oprijlaan bleek naar een wit kasteeltje (Schloss Mickeln) te leiden. Omdat ik niet vooraf was gaan inchecken, had de aankomst een extra spelelement: eerder die avond had ik van de organisatoren een code gekregen van een kluisje waar mijn sleutel in zou zitten. Op het blad met de code stond dat het kluisje aan de oostkant van het gebouw zat. Ze hadden me beter verwittigd dat ik een kompas moest meebrengen, want ik navigeer meestal op de zon, maar die was natuurlijk al onder. ;-)
De kamers waren veel ruimer en mooier dan nodig, de internetverbinding was snel genoeg om even naar huis te Skypen en ik had een kamer op de bovenste verdieping, dus ik sliep er heerlijk rustig.
Op vrijdag 14 juni waren er presentaties van uitgenodigde sprekers. Alle praatjes gingen in op een onderwerp waar Glymour aan gewerkt heeft; aan het einde gaf hij telkens een reactie en daarna konden er vragen gesteld worden.
De eerste drie sprekers hadden het over causaliteit: Gerhard Schurz en Alexander Gebharter presenteerden een logische analyse van oorzakelijkheid, Frederick Eberhardt ging verder in op de zoekalgoritmes voor oorzaken in Bayesiaanse netwerken (zoals die ook in de avondlezing aan bod waren gekomen) en Vera Hoffmann-Kolss gaf een presentatie over de metafysica van causatie en intuïties over oorzaken. Matthias Unterhuber ging in op een ander aspect van Glymours werk: formal learning en het verband met het vinden van natuurwetten.

Tijdens mijn presentatie. (Bron foto.)
In mijn eigen presentatie had ik het over het probleem van oude aanwijzingen (problem of old evidence). Glymour schreef hierover toen ik nog in de luiers zat: in zijn boek “Theory and Evidence” uit 1980 besprak hij verschillende tekortkomingen van de Bayesiaanse wetenschapsfilosofie. Het probleem van de oude aanwijzingen is een conflcit tussen (a) beschrijvende, historische voorbeelden en (b) de Bayesiaanse theorie:
- (a) In de praktijk kunnen oude metingen nieuwe theorieën bevestigen; zo bevestigden circa 100 jaar oude gegevens over de precessie van het perihelium van Mercurius de algemene relativiteitstheorie van Einstein.
- (b) In het Bayesiaans formalisme kan een oud gegeven geen confirmatie leveren voor een nieuwe theorie: eens een waarneming gebeurd is, moeten alle kanstoekenningen daaraan worden aangepast; als je de oude waarnemingen later nogmaals in rekening wil brengen, verandert er niets meer aan de kansen van theorieën en gaat er dus ook geen bevestigende werking van uit.
Samen met Jan-Willem Romeijn werk ik aan een stuk over dit onderwerp, waarbij we vooral ingaan op de moeilijkheid om nieuwe theorieën in een Bayesiaans formalisme in te passen.
Voor wie er het fijne van wil weten: hieronder zie je de video-opname van mijn presentatie, met de reactie van Clark Glymour achteraf. (Op de conferentie-website kun je ook de video’s van andere sprekers bekijken.)
De laatste halve dag van het symposium, op zaterdag 15 juni, heb ik – in het kader van werk-gezins-balans – niet bijgewoond. Hierdoor heb ik de bijdragen gemist van Paul Näger, York Hagmayer en Conor Mayo-Wilson.

Groepsfoto van de deelnemers aan het symposium. (Bron foto.)