Woensdag schreef ik al dat ik een Veni-subsidie heb gekregen van het NWO. Vandaag gun ik jullie een blik achter de schermen, waar de Veni-kandidaten op hun nagels bijten van de spanning. Onderzoek is mijn passie en ik zou het zeker niet willen missen, maar het leven als onderzoeker is er ook één van grote onzekerheid. Dan heb ik het nog niet eens over de twijfels die horen bij periodes waarin de gewenste resultaten uitblijven, maar over de grote onrust die hoort bij het leven van tijdelijke contracten. Welkom in de schaduwwereld die ‘postdoc’ heet.
Een postdoc (of voluit: postdoctoraal onderzoeker) is iemand die zijn of haar proefschrift verdedigd heeft en met dit doctoraatsdiploma op zak nog langer als onderzoeker aan de universiteit wil blijven werken. Een postdoc is dan wel geen groentje meer, maar hij of zij heeft ook nog geen eigen onderzoeksgroep of vaste aanstelling zoals een professor. Zie de figuur hieronder voor een visueel overzicht.

Postdocs: wie zijn ze en wat doen ze? In een vorig bericht had ik het over stereotypen rond onderzoekers. Daarin ontbrak nog dit treffend overzicht rond postdocs – al denk ik dat het echte probleem met de beeldvorming rond postdocs is dat er buiten de universiteit haast niemand weet dat ze bestaan… (Bron afbeelding.)
Als onderzoeker aan de universiteit kun je twee kanten uit: ofwel solliciteer je voor een positie bij een bestaand project, ofwel schrijf je zelf een onderzoeksvoorstel en probeer je daar financiering voor te vinden. (Vandaar het plaatje met de bedelaar in de afbeelding hierboven.)
Ik heb beide gedaan: bij mijn eerste doctoraatsproject in de materiaalfysica voerde ik een bestaand project uit, terwijl ik voor mijn tweede doctoraatsproject over de filosofie van kansrekening zelf besliste over mijn onderzoeksvragen en -methode. Als je nieuw bent in het onderzoek heeft het zeker voordelen dat iemand met meer ervaring de planning opstelt. Je hebt dan immers nog niet veel benul van wat een goede vraag is, of wat er haalbaar is in een bepaald aantal jaren. Na verloop van tijd krijg je hier meer inzicht in en wordt het des te leuker om je eigen neus te volgen op zoek naar interessant en onontgonnen terrein.
Het is een groot voorrecht om onderzoek te kunnen doen naar iets waar je effectief van wakker ligt, waar je ook over zou nadenken als helemaal niemand je ervoor betaalde, of als er geen gespecialiseerde tijdschriften bestonden waarin je je bevindingen zou kunnen neerschrijven. Dit kun je enkel doen als je zelf een project schrijft en hier geld voor aanvraagt. De Veni’s zijn een systeem om dit soort dromen waar te maken.
Als je zelf een project aanvraagt, duurt het typisch meer dan een jaar voor je beurs daadwerkelijk kan ingaan – als het dan al lukt. Bij de Veni’s krijg je twee kansen. Daarna ben je als het ware uitgeprocedeerd en kun je hoogstens proberen om in een ander land aan een beurs te geraken. Je weet niet hoe lang je het moet zien te redden met andere, tijdelijke aanstellingen. Je weet zelfs niet op voorhand of het uiteindelijk een keer zal lukken, dus je vraagt je voortdurend af of je niet beter naar ander werk kunt uitkijken.
Dit jaar dienden er 939 onderzoekers een aanvraag in voor een Veni, waarvan er 147 ook daadwerkelijk financiering kregen (bron: NWO). De slaagkans was dus minder dan 16%. Besef daarbij goed dat ál de Veni-kandidaten mensen zijn met (minstens) een doctoraat op zak, die allemaal al op internationale conferenties hebben gestaan om over hun resultaten te vertellen, die allemaal een waslijst met wetenschappelijke publicaties kunnen voorleggen en die allemaal gepassioneerd zijn door hun onderzoek. Voor de juryleden is het geen kwestie van de rotte appels eruit te halen, want die zitten er gewoon niet meer tussen in dit stadium. Zij moeten proberen inschatten wie de komende jaren de beste en de talrijkste onderzoeksresultaten zal behalen. Voor de kandidaten zelf lijkt het vooral een kwestie van kalm te blijven, van niet uit het systeem te stappen voor de laatste ronde is ingegaan en intussen volop verder te doen met hun lopend onderzoek, om zo hun CV marktwaardig te houden.
Het mag duidelijk zijn: zelfs bij de Veni-droommachine krijg je niet zo maar geld voor drie jaar onderzoek. Voor mij begon het hele traject eind vorig jaar, met het schrijven van de aanvraag. Daarbij kwam het zeer goed uit dat ik in die periode in Oxford was voor een studieverblijf: in de seminaries over filosofie van de fysica (waar ik al over schreef) deed ik veel inspiratie op. Ook legde ik een aantal ideeën voor aan professor Harvey Brown. Hij reageerde alvast enthousiast, wat me natuurlijk vertrouwen gaf om het projectvoorstel verder uit te schrijven in de richting die ik toen voor ogen had.
Er zijn verschillende commissies die oordelen over projecten in verschillende takken van het onderzoek. Het is altijd mijn wens geweest om fysica en filosofie te combineren. Dit past niet goed in de klassieke opdeling van vakgebieden: fysica valt onder de exacte wetenschappen, terwijl filosofie bij de menswetenschappen hoort. Gelukkig heeft het NWO, net als het FWO trouwens, sinds kort een interdisciplinaire commissie. Begin januari diende ik mijn aanvraagdossier dus in bij deze commissie.
Na een eerste voorselectie was het een hele tijd wachten op de rapporten van twee externe referenten. Als kandidaat krijg je vervolgens de kans om een weerwoord te schrijven en dan is het weer wachten om te horen of je wordt uitgenodigd voor een interview met de selectiecommissie. Als je de e-mail krijgt waarin staat dat je inderdaad bent uitgenodigd voor zo’n gesprek lees je die niet één maar drie keer door en vraag je voor de zekerheid aan iemand anders om het ook nog eens te lezen.
Midden juni spoorde ik naar Utrecht om daar de jury te woord te staan. Hieronder zie je een foto die ik die dag maakte: het interview vond plaats in een vergadercentrum (achter de ramen tussen de groene pijlen), in het winkelcentrum dat naadloos overgaat in het centraal station. Het is een vreemd gevoel om naar één van de belangrijkste gesprekken van je professionele leven te wandelen tussen al die winkelende mensen. Anderzijds voelde het ook vertrouwd aan, omdat ik al zo vaak in het station van Utrecht ben overgestapt van de ene op de andere trein.

Achter deze ramen vond vorige maand het interview plaats.
De Nederlandse Spoorwegen hebben aangaande stiptheid geen al te beste naam. Toch is de slaagkans op aansluitingen bij de NS beduidend hoger dan de 16% bij het NWO. Ook weet je bij de NS tenminste metéén of je eindspurt succesvol was, terwijl ik bij het NWO nog meer dan een maand moest wachten voor ik te horen kreeg of ik de Veni-trein gehaald had. De uitslag werd verwacht voor “midden juli” en de spanning steeg hier met de dag. Je zou misschien denken dat een dergelijk belangrijk nieuws door een lakei wordt afgeleverd op een schoteltje onder een stolp, of desnoods per brief, maar tegenwoordig gaat dat natuurlijk allemaal per e-mail. Toen het bericht van het NWO dan eindelijk in mijn inbox zat, las ik de mail tussen mijn wimpers door – alsof dat zou helpen om eventueel slecht nieuws wat minder hard te laten aankomen.
Maar het was goed nieuws, zoals je weet: mijn project is goedgekeurd. Mijn nachtmerrie van het wachten (een wachtmerrie dus) zit erop en ik mag weer een paar jaar verder doen met mijn droomjob.

Wat houdt het midden tussen een zinvolle roeping en gelegaliseerde slavernij? Volgens dit Venn-diagram is het antwoord: een postdoc. (Ik dacht eerst dat er “zinvolle vakantie” stond – lol!) (Fragment van een grotere afbeelding van deze bron.)
Moraal van het verhaal. Sommige ouders maken zich zorgen als zoon of dochter bij het theater wil, omdat ze dan nooit zeker zullen zijn van brood op de plank, maar als postdoc sta je dezelfde angsten uit voor je passie. Alweer een bewijs dat kunst en wetenschap veel dichter bij elkaar staan dan vaak aangenomen wordt! :-)