Onderstaand liedje is opgedragen aan al mijn collega’s die aan het zwoegen zijn op hun FWO-aanvraag voor een doctoraats- of postdoc-project. (Als je ook zo iemand kent: geef hem of haar een extra knuffel!) De laatste loodjes wegen ook hierbij het zwaarst: de karakterlimiet van het elektronische aanvraagformulier is onverbiddelijk, dus aan het einde is het wikken en wegen om de beschikbare tekens zo efficiënt mogelijk in te vullen. Er is nauwelijks plaats voor grote ideeën of wetenschappelijke nuance in die kleine vakjes. De deadline is maandag om 17u, maar met wat geluk raakt alles het vanavond af, zodat iedereen een rustig weekend tegemoet gaat.
Het liedje heet “Sollicitere” en het is van de Janse Bagge Bend, een groep uit Susteren (Nederlands Limburg) die carnavalsmuziek veredeld heeft tot ‘dialectpop’. (Dit is de link naar onderstaande video, alsook naar een live-versie uit 2010.) Het nummer was geïnspireerd op het invoeren van de solliciatieplicht in Nederland. In 1982 haalde het de achtste plaats in de Nederlandse top-40 en de 15de plaats in de Vlaamse hitlijst. Hoewel ik het liedje als kind vaak op de radio heb gehoord, dringt de tekst nu pas tot me door en die blijkt bijzonder toepasselijk te zijn – voor de huidige pre- en postdoctorale sollicitanten van het FWO, en bij uitbreiding voor alle postdocs, die quasi permanent moeten solliciteren (zoals ik).
Dit is de originele tekst van deze visionaire song (eerste strofe en refrein):
Hey!
De perspektieve veur de toekoms die zeen nul komma nul
Al höbse noa veul zjweite enne universitaire bul
Al böste ongerwiezer, bankwirker of psycholoog
De komende joare böste waarsjienlik wirkeloos
Doe mos sollicitere, sollicitere!
Höbste al gesjreve?
Viefensevetig breeve!
Höbste al gesjreve?
Viefensevetig breeve!
Höbste al gesjreve?
Den sjrief mer opnuuj!
Dit stukje is in licht gewijzigde vorm als een column verschenen in Eos. (Jaargang 31, nummer 1, rubriek “Scherp gesteld”.)
Mijn zoontje is één jaar. Het is leuk om te zien hoe hij de wereld ontdekt, veelal letterlijk: hij kijkt graag onder het tafellaken en onder het tapijt. “Kinderen zijn net kleine wetenschappers,” wordt vaak beweerd. Maar klopt dat ook? Veel jonge kinderen lijken inderdaad geïnteresseerd in planten en planeten, en hoe de dingen om hen heen in elkaar zitten. Bovendien hebben recente studies aangetoond dat kinderen in hun spelgedrag patronen vertonen die ook in het wetenschappelijk onderzoek van pas komen: hypotheses vormen en deze testen door te experimenteren.
Laura Schulz is professor in de psychologie en leidt aan het MIT een groep die onderzoek doet naar de cognitieve ontwikkeling van jonge kinderen. In 2012 publiceerde ze in het vaktijdschrift “Trends in Cognitive Sciences” een overzichtsartikel waarin ze parallellen aanduidt tussen hoe kinderen kennis vergaren en hoe wetenschappers dat doen. Een voorbeeld: soms kun je de beweging van dingen die je ziet, verklaren door aan te nemen dat er nog iets is dat je niet ziet. Wetenschappers veronderstellen het bestaan van onzichtbaar kleine deeltjes en zwarte gaten, maar ook vier- en vijfjarigen gaan op zoek naar blokjes achter een ondoorzichtig gordijn als de blokjes vóór dat gordijn zich onvoorspelbaar lijken te gedragen.
Andere ontwikkelingspsychologen halen hun inspiratie uit de manier waarop wetenschappers zich in gedachte-experimenten voorstellen wat er in een denkbeeldige situatie zou gebeuren. Daphna Buchsbaum en drie co-auteurs (onder wie Alison Gopnik) publiceerden in 2012 een onderzoek rond de vraag of jonge kinderen ook “tegenfeitelijk” kunnen denken. De kinderen kregen te horen dat een gek blokje een “zando” is en hoe een zando een muziekmachine kan laten werken. Vervolgens kregen ze vragen over wat een blokje (geen zando) zou kunnen als het wél een zando was. Nadat alle blokjes weggenomen waren, werd hen gevraagd om te doen alsof ze een zando hadden. Drie- en vierjarigen die meer oorzakelijke verbanden inbouwden in dit fantasiespel, bleken precies degenen te zijn die het er goed vanaf hadden gebracht met de wat-als-vragen. (Zie ook deze link.) Wetenschappelijk denken lijkt dus kinderspel.
Maar kinderen zijn helemaal geen kleine wetenschappers. Kleine kinderen hebben juist een magisch wereldbeeld: ze vullen de gaten in hun kennis op met fantasie-elementen. Het valt me op dat kinderen die logisch nadenken, vaak tot foute conclusies komen, omdat ze gewoon te weinig basiskennis hebben. Een voorbeeld: “Mijn vader bromt als hij boos is en de stofzuiger bromt ook, dus die zal wel boos zijn.”
Wist je trouwens dat babies aan telekinese doen? Wie kleine kinderen heeft, herkent volgend scenario misschien: als ons zoontje op zijn speelmat zit, spant hij soms zijn armen helemaal op en kijkt hij dwingend naar een blokje dat een meter verder op de mat ligt. Hij wil het blokje naar zich toe. Toen hij nog niet kon kruipen, werkten deze pogingen tot telekinese prima: wij zagen welk stukje speelgoed hij wou hebben en gaven het hem aan. Sinds hij kan kruipen, zijn wij ermee gestopt hem alles aan te reiken, maar hij heeft de hoop nog niet definitief opgegeven.
Zelf maakte ik als kind in een keteltje eens een mengsel van gras, roest, krijt en enkele kiezelstenen. Ik deed het deksel erop en schudde flink. Toen ik het deksel optilde, kwam er damp uit het keteltje. Ik was blij dat mijn experiment iets bijzonders had opgeleverd, maar tevens een beetje bang van deze transmutatie. Pas enkele dagen later kwam ik erachter dat er geen magische damp uit het keteltje kwam, maar dat het verpulverde krijt voor die stofwolk zorgde.
Toen ik in de derde kleuterklas zat, deden we een heksendans voor het schoolfeest. Wetenschappers waren we toen nog niet. Op de foto zie je mij (bovenaan rechts), vriendin R (bovenaan links) en vriendje K (onderaan links).
Een wetenschapper was ik toen nog niet. Mijn amalgaam van proefneming en wensdenken had meer gemeen met alchemie. Maar de natuurwetenschappen zelf zijn ooit opgeborreld uit een magisch laboratorium. Zelfs Newton, de vader van de moderne fysica, was een alchemist. Het is goed om te beseffen dat wetenschap een relatief jonge menselijke bezigheid is: de wetenschappelijke revolutie ligt slechts vier eeuwen achter ons.
Ik zie kinderen dus eerder als kleine tovenaars dan als mini-wetenschappers. Anderzijds droeg de wetenschap in haar eigen kindertijd ook een heksenkleedje.
Al twee avonden vraag ik me af waarom er toch zoveel vliegtuigen overvliegen. Lijnvluchten vliegen hoger en daar hoor je hier niets van, dus ik gokte op de F-16’s van de luchtmachtbasis in Kleine-Brogel. Bereiden ze een oorlog voor? Of moet er iemand nog snel zijn vlieguren halen? Ik dacht ook een helikopter te horen – vreemde combinatie. Maandagavond begon het om kwart voor negen ’s avonds, precies toen ons kleintje in zijn oogjes begon te wrijven en wou gaan slapen. Dinsdagavond begon het iets later. Ik probeerde online te zoeken wat er aan de hand was, maar vond geen recente berichten met als trefwoorden: F-16’s, Limburg en Kleine-Brogel. Zelfs geen klachten op Twitter, straf!
Intussen vond ik wel een leuke website, waarop je kunt zien welke passagiersvliegtuigen er momenteel waar in de lucht zijn. (Als je een beetje inzoomt kun je zien hoe snel die dingen vliegen. Zo’n 900 km/u?) Gevechtsvliegtuigen staan daar niet op, maar op het moment dat ik keek zat er recht boven mijn hoofd wel een groot gat in de verdeling van de burgervliegtuigen. Ik neem aan dat dat geen toeval was, want overdag zie ik toch wel eens een vliegtuigstipje overvliegen.
Deze ochtend hoorde ik op het radionieuws dat de politie de voorbije twee nachten op zoek was naar mensen die met laserpennen op vliegtuigen mikken. Er kwamen F-16’s en een politiehelikopter aan te pas. Aha. En vermits ze gisteren iemand hebben opgepakt, kijk ik uit naar een rustige nacht.
Natuurlijk zou je je kunnen afvragen hoeveel dat allemaal heeft gekost en of ze dat geld niet beter zouden investeren in andere zaken in Limburg, zodat jonge mensen hier iets beters te doen hebben dan piloten hinderen met laserpennen. Maar met zo’n mentaliteit zou ik beter een Twitter-account beginnen.
In plaats daarvan sluit ik af met een nostalgische gedachte. Toen ik op de lagere school zat, stonden de ruiten geregeld te daveren nadat er weer eens een gevechtsvliegtuig door de geluidsmuur was geknald. Dat hoor je niet meer; blijkbaar moeten ze nu hoger vliegen? Ik schrok er altijd enorm van, maar net daardoor heb ik een aantal scherpe herinneringen van verder heel gewone dagen in de klas in de jaren ’80.
Ineens zat er een liedje in mijn hoofd. Het was een zomers liedje. Dat liedje was de Lambada (ja, van eind de jaren tachtig) en ik begon het te zingen. Ik heb geen gevoel voor ritme, kan geen toon houden en ken geen Portugees. Kortom, het klonk prachtig. ;-)
Gelukkig is er YouTube om het origineel van Kaoma nog eens te beluisteren en is ook de tekst eenvoudig op internet te vinden. Intussen ken ik het eerste couplet uit mijn hoofd. Sterker nog: mensen voor wie ik het heb gezongen, hebben de Lambada erin herkend. (Meestal zijn de reacties eerder: “En als je het nu eens probeert te zíngen?” en dan “Nee, dat lijkt er niet op. Echt niet.” waarbij er enige wanhoop doorklinkt in de stem.)
Ook leuk om te weten: het is eigenlijk een heel melancholische tekst. Neem nu het laatste couplet:
Chorando estará ao lembrar de um amor
Que um dia não soube cuidar
Canção, riso e dor, melodia de amor
Um momento que fica no ar
Zoals ik al zei, ken ik geen Portugees, maar dit is mijn Nederlandse vertaling van een Engelse versie:
Hij zal huilen als hij zich een liefde herinnert,
die hij niet wist te koesteren.
Een lied, gelach en pijn, een melodie van liefde,
een moment dat nooit meer terugkomt.
En jij, heb jij ook wel eens een liedje in je hoofd? En is dat dan ook zo’n zomers muziekje?
Luister tijdens het lezen van deze post gerust naar ‘Kvraagetaan‘ van De Fixkes, want het gaat vandaag over de “goeien ouwen tijd van rekenen en vlijt”, of zet ‘Acceptable in the 80’s‘ van Calvin Harris op, ‘cause “I’ve got hugs for you if you were born in the eighties”.
Zo nu en dan ga ik op zoek naar de oorsprong van vage herinneringen uit mijn kindertijd. Waar dient het internet anders voor?! Meestal heb ik net iets te weinig gegevens om me op te baseren en dan leiden die verwoede speurtochten tot niets. Soms vind ik het later, op een onverwacht moment, toch terug; dat heet dan ‘geluk’. Rutger Kopland – psychiater en één van mijn favoriete dichters – schreef in “Het mechaniek van de ontroering” iets dat ook op het toevallig terugvinden van oude muziek of televisiefragmenten van toepassing is:
Een op het eerste gezicht onbetekenende sleutel past op een slot waarvan je niet wist dat je dat in je omdroeg. Ik ben al lang nieuwsgierig naar die sleutels en die sloten, dat mechaniek van de klik.
Zo zat ik eens weken aan een stuk met een liedje in mijn hoofd. Het enige dat ik wist, was dat ik het gehoord heb op een mini-playbackshow in de jaren tachtig, dat het gezongen werd door een vrouw in het Engels en dat er een stukje in gestotterd werd. Je zou je kunnen afvragen wat het betekent om een liedje in je hoofd te hebben, als je de melodie, het ritme en de tekst niet weet. Toch zat het daar en moest het eruit. Twee keer stond ik ’s nachts op om op YouTube naar eighties-compilaties te luisteren, maar zonder resultaat.
Verbazend genoeg heb ik het liedje uiteindelijk wel teruggevonden. Eerder toevallig – ik weet zelfs niet meer precies hoe het is gegaan. Belangrijker is dat ik het nog steeds een leuk liedje vind. Er zit een videoclip bij die ik destijds nooit gezien heb, maar die de tand des tijds goed heeft weerstaan. Hoog geëerd publiek, ik presenteer u, opgediept uit het de diepste kerkers van mijn geheugen, maar nog altijd even fris: Paula Abdul met Straigth Up. Het gestotterde stukje dat ik me herinnerde, komt er maar één keer in voor: rond 2min.27, wanneer ze zingt “I’ll just have to say–bye bye bye bye bye bye bye bye bye“.
Nog zo’n vage herinnering, ditmaal van een televisieserie. Als held herinner ik me een man in een bleek turnpak, dus het zal wel sciencefiction geweest zijn. ;-) Er waren ook poortjes die op een vreemde manier werkten, waarschijnlijk krachtvelden. Specifieker herinner ik me een verhaal over een vrouw met gespleten persoonlijkheid en een gevecht in een gang. Dé klassieker in het genre van de meervoudige persoonlijkheid is natuurlijk Dr Jekyll en Mr Hyde, maar in mijn leven was het die televisiereeks waarin ik de mythe van de gespleten persoonlijkheid voor het eerst tegenkwam. De vrouw herinnerde het zich nooit als ze een agressieve episode had gehad. Dat leek me vreselijk: misschien was ik ook wel een misdadiger en wist ik het zelf niet!
Ook naar de oorsprong van deze vage herinnering heb ik gericht proberen zoeken, maar opnieuw vond ik het fragment pas na een toevallige hint terug. Tijdens de kerstvakantie zag ik op Neatorama een link naar een post over Buck Rogers. De acteurs op de bijbehorende foto kwamen me niet meteen bekend voor, maar het robotje wel: dat had ik eerder gezien! Dus op naar het internet en ja hoor: het fragment was snel gevonden. Tijdens haar episodes veranderde de vrouw met de dubbele persoonlijkheid zelfs helemaal van uiterlijk, van blond naar donker haar. Hoog geëerd publiek, ik presenteer u, opgediept uit het de diepste kerkers van mijn geheugen en niet meer zo fris: Buck Rogers In The 25th Century. Meer bepaald aflevering 13 uit het eerste seizoen, met als titel “Cruise Ship to the Stars“.
Bekijk hier een langer fragment op YouTube en beantwoord dan de wedstrijdvraag: hoe bizar is die robot, Twiki, met zijn ellendige “Biddi-biddi-biddi”?! O_o En moest je het je afvragen: die klok zonder wijzers heet Dr. Theopolis; dat is het brein van het gezelschap, kun je nagaan. Geen wonder dat ik meteen verkocht was bij Star Trek TNG, als de toekomst voordien zo weinig om het lijf had.
In “Space Ship to the Stars” komt Buck Rogers een vrouw tegen met een extreme vorm van gespleten persoonlijkheid: links haar boosaardige kant, rechts haar onschuldige kant.
Met Niki uit Heroes hebben ze het verhaal van de vrouw met de vriendelijke en de agressieve kant nog eens dunnetjes overgedaan. Als het op vrouwelijke personages met meervoudige persoonlijkheden aankomt, gaat de prijs echter naar United States of Tara. Van deze Amerikaanse serie zag ik vorig jaar twee afleveringen in het vliegtuig naar New York. Alleen al het intro-filmpje is mooi om te zien en de afleveringen zijn behoorlijk gestoord, maar wel grappig, met ook ontroerende momenten. De naam ‘Tara’ komt trouwens ook voor in Buck-Rogers-aflevering “Cruise Ship to the Stars” en één van de nevenpersoonlijkheden van Tara heet ‘Buck’, maar ik neem aan dat dat toeval is.
Er is ook nog iets uit de jaren tachtig dat ik nog niet heb kunnen terugvinden: mijn neef had een stuk speelgoed waar we niet vaak mee hebben gespeeld, waarschijnlijk omdat het maar voor één speler was. Het was een bakje dat je verticaal moest houden en waarbij je een knikker een bepaalde weg moest laten afleggen. Op de achtergrond was een bos afgebeeld en de bewegende onderdelen waren dieren, onder andere een konijn, een eekhoorn en een uil. Er zaten verschillende knoppen op, die dan bijvoorbeeld de arm van de eekhoorn bewogen: zo moest je de knikker naar de volgende halte mikken. Ik was in die tijd ook gefascineerd door flipperkasten, maar dit spel was volledig mechanisch. (Dit knikkerspel-met-bosmotief is ouder en minder interactief dan het spel dat ik zoek; Haunted House is dan weer te geavanceerd en ook te groot, maar zoiets zou ik ook leuk gevonden hebben!) Laat het me zeker weten als je dit speelgoed ook gehad hebt, of het misschien zelfs nog hebt liggen… :-)
Ik ben nu al benieuwd waar ik over twintig jaar nog eens aan terug zal denken en of ik dan nog steeds ’s nachts zal opstaan om het terug te vinden. En wanneer robots kunnen praten, natuurlijk. Biddi-biddi-biddi…