Tag Archief: piekeren

Elkaar eerlijk houden

Dit stukje is een reflectie over slodderwetenschap en de vraag of er iets aan te doen is. Hierbij komt een contrast tussen twee types van doelen naar voren. Even overwoog ik om stoute onderzoekers in de hoek te zetten, maar uiteindelijk komt mijn voorstel hierop neer: wetenschappers kunnen in teamverband helpen om “elkaar eerlijk te houden”.

~

Ariely over oneerlijkheid

Dit is natuurlijk een thema waar ik al eerder over geschreven heb (zie “Opgebrande wetenschap“), maar de directe aanleiding voor dit stukje is tweevoudig:

  • Recent had ik een gesprek met enkele collega’s over het thema slodderwetenschap. Hierin kwamen thema’s aan bod gebaseerd op deze lezing door Gerrit Storms (1 uur) over fraude in de wetenschap.
  • Kort daarna zag ik toevallig een filmpje (11 minuten) waarin Dan Ariely aan het woord is over een algemener verschijnsel, dat van oneerlijkheid.

Uit het tweede filmpje onthou ik deze vier punten:

(i) Blijkbaar zijn er in alle domeinen pathologische leugenaars zijn. In de wetenschap moeten we daar uiteraard ook waakzaam voor zijn (en klokkenluiders beschermen etc.), maar aangezien het collectieve effect van kleinere foutjes doorgaans groter is, moeten we vooral daar kijken hoe we die grote aantallen kunnen verminderen.

(ii) De afstand vergroten tussen gedrag en de impact ervan maakt oneerlijkheid gemakkelijker. Ook in de wetenschappen hebben er zich heel wat lagen administratie opgestapeld. Zo wordt het effect van een slordig uitgevoerd experiment of zelfs een frauduleus rapport op “de wetenschap” subjectief als steeds indirecter ervaren.

(iii) Mensen rationaliseren wat ze doen (en ik speculeer dat academici daar bovengemiddeld goed in zijn) en eens ze daarin slagen kunnen ze dezelfde fouten blijven maken en erin doorschieten.

Dit leidt tot het volgende punt: (iv) de nood om een soort reset-optie in te bouwen. In andere domeinen zijn er strategieën om mensen een nieuwe start maken (zoals in de katholieke traditie het biechten).

Vooral over punt (iv) wil ik in dit stukje graag wat verder doordenken.

~

Stoute wetenschappers in de hoek?

Bij Ariely’s voorbeeld van de biecht moest ik denken aan een seculiere variant, namelijk de procedure om een kind in de hoek zetten: (meer…)

Opgebrande wetenschap

Op 25 maart nam ik deel aan een debatavond over wetenschappelijke integriteit “De wetenschap(per) liegt niet” op de KU Leuven campus in Heverlee. Kort daarna besloot ik een Eos-column te schrijven over het verband tussen wetenschapsfinanciering en slodderwetenschap.

Dit stukje is in licht gewijzigde vorm als column verschenen in Eos.
(Jaargang 32, nummer 5.)

Brand bibliotheek Alexandrië.De grote brand in de bibliotheek van Alexandrië behoort tot ons mythische geheugen. We kunnen speculeren over welke schatten aan kennis daar in de vlammen zijn opgegaan. In werkelijkheid ging het wellicht over meerdere branden en een geleidelijk proces van verval. Vandaag is er geen uitslaande brand in de wetenschap, maar er smeult weldegelijk iets. Het onderzoek brandt haar meest vurige beoefenaars op en dreigt zo zichzelf in de as te leggen. Wetenschap is een menselijke activiteit, maar wel eentje die haar beoefenaars kopzorgen bezorgt. Een wetenschappelijke studie heeft aangetoond dat stress – althans bij muizen – de aanmaak van nieuwe hersencellen vermindert. Als dat ook voor de wetenschappers zelf geldt, voorspelt het weinig goeds.

De wetenschap ondergaat momenteel een wereldwijd experiment: laten we eens een groep intelligente en ambitieuze mensen wedijveren om te weinig plaatsen. Wie de Hunger Games kent, weet dat dit geen onschuldige stoelendans wordt, maar een spel op leven en dood. En als er te veel druk wordt gelegd op wetenschappers, is het eerste slachtoffer dat valt de wetenschap zelf.

Cartoon.

Deze cartoon stond in 2009 in The New Yorker. Het winnende bijschrift was: “OK, laten we traag de fondsgelden verlagen”. (Bron afbeelding.)

De Oostenrijkse techniekfilosoof Ivan Illich had een theorie over technische ontwikkeling in termen van twee keerpunten. Bij het eerste keerpunt wordt alles veel efficiënter: de ontwikkeling van de ontploffingsmotor gaf een grote impuls aan onze mobiliteit en het centraliseren van gezondheidszorg in ziekenhuizen kwam de volksgezondheid ten goede. Bij het tweede keerpunt echter dreigt het systeem onder haar eigen bijwerkingen te bezwijken: de mobiliteit neemt af in de file en resistente ziekenhuisbacteriën rukken op.

Het lijkt erop dat we een soortgelijke analyse kunnen maken over hoe onderzoek georganiseerd wordt. Lange tijd was wetenschap enkel weggelegd voor rijke mensen: ze beoefenden het als hobby of sponsorden armoedzaaiers met meer talent op dit vlak. Bij het eerste keerpunt – zo rond de achttiende eeuw – ontstond er een systeem van door de overheid uitgereikte studiebeurzen en door de universteit bezoldigde posities voor onderzoeksprofessoren. Wetenschap werd een carrière, ook bereikbaar voor mensen van bescheiden komaf. Aanvankelijk had dit een gunstig effect en het kwam zowel het onderzoek als de (potentiële) onderzoekers ten goede. Er konden inderdaad meer mensen bijdragen aan fundamentele kennis, die uiteindelijk ook tot technologische en medische vooruitgang leidde.

In de loop der eeuwen werd de wetenschap verder geprofessionaliseerd, maar stilaan lijkt het erop dat we het tweede keerpunt hebben bereikt. Door de nadruk op excellentie neemt de druk op de onderzoekers steeds verder toe. Solliciatiedossiers en beursaanvragen worden steeds langer en uitgebreider. Dat is niet efficiënt: niet voor de mensen die de aanvraag indienen, maar evenmin voor de collega-onderzoekers die dit allemaal moeten lezen en beoordelen. Bovendien is het eigen aan onderzoek dat je niet op voorhand weet met welk resultaat je dit doet. Toch lijkt deze evidentie ergens verloren te zijn gegaan, want het huidige model vereist van wetenschappers gedetailleerde vijfjarenplannen en een gestage uitstroom van publicaties.

Vooralsnog hebben wetenschappers nog geen geldboom kunnen kweken.Bij jonge onderzoekers staan hierbij niet enkel verdere fondsen op het spel voor meetapparatuur of reagentia, maar ook de eigen baan. Dat is zuur. Hoewel het gelukkig slechts enkelingen zijn die flagrante fraude plegen, is slodderwetenschap wel schering en inslag. Beter een in der haast geschreven artikel over slordig uitgevoerde experimenten dan geen artikel – dat is althans de logica binnen het huidige financieringsmodel. Wat de cumulatieve schade hiervan is op de wetenschap als geheel valt niet te overzien.

Inmiddels lijkt deze aanpak haar doel zo zeer voorbij te schieten dat er stemmen opgaan om de factor geluk terug een centralere plaats te geven. Willem Trommel bijvoorbeeld, professor in de bestuurskunde aan de Vrije Universiteit Amsterdam, schreef eind vorig jaar een opiniestuk in de Volkskrant. Waar vroeger de afkomst iemands lot in de wetenschap grotendeels bezegelde, is zijn voorstel om na een ruwe schifting van onderzoeksvoorstellen alsnog te loten. Cru maar wel eerlijk en efficiënt. (En helemaal in lijn met mijn eerdere gedachten hierover.)

Op den duur betalen we wetenschappers om voltijds papieren in te vullen. Dan zal de wetenschap definitief zijn opgebrand. Moeten we hopen dat rijke hobbyisten ondertussen de waakvlam van het vrije onderzoek brandende houden, of zijn er andere oplossingen? Hopelijk slaagt de wetenschap erin om als een feniks uit haar assen te herrijzen.

Verstrooidheidsindex

Baudoin.Oktober is zombiemaand op planeet Academia.

Op 1 oktober ben ik in Leuven begonnen als onderzoeksprofessor (zie eerder). Oktober is altijd een drukke maand voor academici, maar als je van universiteit en van functie verandert, is het nog drukker met extra administratieve zaken, infosessies en vergaderingen.

Ondertussen probeer ik mijn onderzoek op peil te houden (daar ben ik tenslotte voor aangesteld). Verder heb ik lessen om voor te bereiden, een symposium om te organiseren, een doctoraatsjury om in te zetelen en een column om te schrijven. Ondertussen ging Danny een week op cursus in Zwitserland en moest ik thuis het fort alleen staande houden. Hier was er een lief kindje met veel koorts en zijn verjaardagsfeestje om voor te bereiden. (Gelukkig stonden zijn oma en opa klaar om voor hem te zorgen toen hij te ziek was om naar de opvang te gaan, terwijl ik naar Leuven moest. Ik ben mijn ouders heel dankbaar!) Bloggen schoot er een paar weken bij in, maar zoals je merkt heb ik dat ook weer opgepikt.

Het resultaat is dat ik de laatste weken te weinig geslapen heb en dat heeft zo zijn gevolgen:

  • Enerzijds staan de balken onder mijn ogen al geruime tijd op zwart. Ik doe dan maar of ik een personage ben uit een boek van mijn favoriete striptekenaar Edmond Baudoin (zie plaatje): die zien er ook vaak uit alsof ze hebben gehuild met mascara op. Ik draag geen mascara, maar wel een bril en ik hoop dat de balken als slagschaduw worden geïnterpreteerd. Die schim erachter, dat ben ik. ;-)
  • Anderzijds staat mijn verstrooidheidsindex op alarmfase rood. Ik merk bijvoorbeeld dat ik de radio steeds luider zet, omdat er anders helemaal niets van doordringt. Of ik merk dat ik niets kan navertellen van een verhaaltje dat ik net zelf heb voorgelezen (snelwegtrance voor gevorderden). Ook kwam ik met mijn arm vast te zitten tussen de spijlen van het kinderbed en kon ik me niet herinneren hoe dat zo gekomen was. En in gedachten verzonken loop ik geregeld tegen meubels en deurstijlen aan. Au!

Zombieverbod.Nu ik dichter bij huis werk, kan ik vaker naar kantoor gaan. Ik vind het fijn om af en toe met collega’s te kunnen gaan lunchen en ook om weer college te geven. Het was wel wennen om opnieuw zo veel onderweg te zijn. Stilaan vind ik echter een nieuw ritme en op de trein kan ik heel geconcentreerd lezen, waardoor ook mijn reistijd zowel aangenaam als nuttig besteed wordt.

Halloween is voorbij*, dus die zombie-look mag nu wel weg.

* “Trallowien” zegt ons kleintje. :-)

Klaagzang van een postdoc (voor een betere wereld)

Woord vooraf: ik besef maar al te goed dat ik geen reden tot klagen heb. Als ik mijn eigen situatie eens evalueer – lieve familie, zinvol werk, elke dag te eten, warm huis, stromend water en zelfs WiFi op de trein – en die vergelijk met de levensomstandigheden van de meeste wereldburgers, dan heb ik een luxebestaan. Mijn eventuele klachten kunnen dus enkel first-world-problems zijn. Toch houdt dit mondiale perspectief me voor één keer niet tegen om te klagen – niet eens omdat dit een menselijke basisbehoefte zou zijn, maar wel omdat mijn eigen ongemakken symptomen zijn van een groter probleem. Bovendien zijn het precies die toch al minder bevoorrechte medemensen die hier nogmaals de dupe van dreigen te worden!

Postdoc.

‘Postdoc’ is een raar woord voor een onderzoeker die al een doctoraat op zak heeft, maar verder niet zo veel… (Bron afbeelding.)

Onderzoeker zijn is heerlijk, maar helaas zijn er voor postdocs (postdoctorale onderzoekers, zoals ik) enkel korte contracten. Gevolg: je bent nog maar net met een nieuw project begonnen, of je moet al opnieuw uitkijken naar vacatures – liefst voor een tenure-track-baan. In principe word ik betaald om voltijds onderzoek te doen, maar in de praktijk steek ik veel tijd en energie in solliciteren. Op dit moment bevind ik me trouwens in een post-sollicitatie-limbo (zie ook het laatste puntje in het vorige bericht): het wachten op de reactie van diverse beoordelingscommissies. (Nee, ik hou niet van wachten! Gelukkig heb ik genoeg projecten om me mee af te leiden.)

Wij hebben hier thuis vier doctoraten: mijn lief en ik elk twee. We zijn allebei drieëndertig en hebben nog steeds geen vast werk. Mijn schoonvader vraagt soms aan mijn lief wanneer hij nu (echt) werk gaat zoeken. En toch zijn wij de “toponderzoekers” die onze samenleving naar nieuwe hoogten zouden moeten tillen. Is dat niet gek?

Postdoc.

Postdoc zijn is heerlijk – voor zo lang het duurt. In de praktijk ben je toch een groot deel van je tijd bezig met solliciteren. (Bron afbeelding.)

Let wel: ik ben nog steeds zeer enthousiast over mijn werk. Alleen verbaast het me soms zelf dat ik dit blijf doen, want kiezen voor zo’n onzeker bestaan past niet bij mijn persoonlijkheid. Ik zou mijn leven heel anders ervaren als ik ergens vast in dienst was, zelfs als ik daarbij wel ontslagen kon worden. Dan had ik immers “werk, tenzij er iets vervelends gebeurt”, zoals veel andere mensen buiten de universiteit. Nu heb ik al heel mijn loopbaan lang “binnenkort geen werk, tenzij er op het laatste moment iets uit de bus komt”. Dit aspect is slopend, en beangstigend, zeker sinds we een kindje hebben.

Gelukkig ben ik nooit werkloos geweest: alle korte contracten hebben zich tot nu toe mooi opgevolgd. Achteraf gezien was er dus geen reden voor al die ongerustheid, maar dat neemt niet weg dat het telkens opnieuw spannend blijft. Bovendien ben je als postdoc ook voortdurend in competitie met je collega’s voor schaarse banen, wat haaks staat op mijn ideaal van wereldwijde samenwerking tussen onderzoekers.

Samenkomst van postdocs.

Sommige postdocs slagen er zelfs in om een sociaal leven te hebben: optrekken met andere postdocs. (Bron afbeelding.)

Wat ik zelf meemaak zijn kleine zorgen, zoals iedereen er wel een paar heeft, maar doordat ze voortspruiten uit een groot systeem – namelijk het huidige financieringsmodel van wetenschappelijk onderzoek via persoonlijke beurzen en projecten – vormen ze wel aanleiding om over een breder probleem na te denken.

Waarom aanvaarden we het als samenleving dat we al onze postdocs aan die extra spanningen blootstellen? Tenslotte gaat het hier óók over de mensen waarvan we straks een nieuwe remedie tegen kanker verwachten, de mensen die geacht worden ons van alternatieve energiebronnen te voorzien en de mensen die manieren moeten vinden waarop we iedereen op deze planeet kunnen voeden. Willen we echt dat die mensen zich naast hun onderzoek – dat toch al complex genoeg is – ook nog continu zorgen moeten maken over de vraag of ze over twee jaar hun eigen kroost nog eten kunnen geven?

Postdoc fallacy.

De denkfout van de postdoc. (Bron afbeelding.)

Natuurlijk is er ook veel waardevol werk te doen buiten de universiteit (zoals ook Vlaams Innovatieminister Lieten benadrukte in het interview dat ze vorig jaar aan Eos gaf), maar hoe langer je in het onderzoek meedraait, hoe minder evident het wordt om nog van stiel te veranderen. Verder blijven er ook mensen in het academische traject nodig. Daar heerst nu een soort “last man standing“-sfeer en dan rijst de vraag: willen we dat soort mensen wel aan de top? (Willen we dat soort mensen om een nieuwe generatie studenten te motiveren? Willen we zo’n chirurg in een UZ aan ons hart laten prutsen?) En hoe gaan de publicatiedruk en de fraudeprikkel ooit afnemen in zo’n klimaat? (Ik ben trouwens niet de enige die hierover piekert!)

Soms vraag ik me af of een numerus clausus voor onderzoekers niet efficiënter én humaner zou zijn: “Proficiat met je doctoraat. Hier, trek maar een lootje, dan kijken we of jij in aanmerking komt om ooit professor te worden…”

Postdoc-klachtenboek.

Postdocs hebben veel klachten. (Bron afbeelding.)