Tag Archief: publicatie

Sluimerende wetenschap: gaat de wekker ooit af?

Dit stukje is in licht gewijzigde vorm als artikel verschenen in Eos.
(Jaargang 32, nummer 9. Pdf-versie van het artikel.)

Bij mijn eerdere radiobijdrage was het me niet helemaal gelukt om de punten die ik zelf het belangrijkste vond aan dit onderzoek goed uit te leggen. Daarom schreef ik mijn aantekeningen uit tot een artikel voor Eos.

~

Sluimerende wetenschap

Schone slaapsters

Sleeping Beauties.

De meeste wetenschappelijke artikels vertonen een gelijkaardig citatiepatroon: de eerste jaren wordt het artikel in toenemende mate geciteerd, daarna dooft de aandacht uit. Er blijken echter ook slaapkoppen tussen te zitten, waarbij de erkenning voor een studie pas vele jaren na de publicatie volgt. Wat zorgt ervoor dat deze artikels alsnog populair worden? En welke lessen moeten we hieruit trekken voor het wetenschapsbeleid?

Schone slaapsters in de wetenschap’ zijn artikels die pas na verloop van jaren plots veel geciteerd worden. Recent onderzoek toont aan dat dit fenomeen meer voorkomt dan eerder gedacht. Deze vondst stemt tot nadenken: de huidige manier om de impact van onderzoek te meten en onderzoekers te evalueren en te financieren, kijkt immers vooral naar citaties op korte termijn (binnen twee tot vijf jaar na publicatie).

Mendelsyndroom

Er zijn bekende voorbeelden van wetenschappers die hun tijd zo ver vooruit waren dat hun werk pas werd gewaardeerd na hun dood. Denk maar aan Gregor Mendel die rond 1860 experimenten deed met het kruisen van bonenplanten en zo de erfelijkheid van hun eigenschappen ontdekte. Mendel overleed in 1884, maar het belang van zijn pionierswerk voor de genetica werd pas later erkend.

Een ander voorbeeld is de Hongaarse arts Ignaz Semmelweis. Hij voerde in 1847 een antiseptische procedure in op de kraamafdeling van een ziekenhuis in Wenen: iedereen moest voortaan de handen wassen met bleekwater alvorens een aanstaande moeder te onderzoeken. Door deze maatregel kwam kraamvrouwenkoorts – die vaak dodelijk was – veel minder voor op de afdeling. Toch vonden de ideeën van Semmelweis pas echt ingang na zijn dood in 1865, toen de relatie tussen micro-organismen en ziektes beter werd begrepen (onder andere door de experimenten van Louis Pasteur).

Ook nu beweren sommige wetenschappers dat hun ideeën niet worden opgepikt omdat ze hun tijd te ver vooruit zijn. De Nederlandse bibliometrist professor Anthony van Raan, verbonden aan de universiteit van Leiden, spreekt in dit verband over het “Mendel-syndroom”. Van Raan wou nagaan of wetenschappers gelijk hebben als ze vrezen dat hun werk pas na tientallen jaren zal worden erkend, of als ze hopen op een posthume erkenning. In een artikel van hem uit 2004 onderzocht hij daarom de citatiepatronen die gepaard gaan met uitgestelde erkenning.

Schone slaapsters

Van Raan lanceerde hierbij de term ‘sleeping beauties in science’. Daarmee bedoelde hij:

a publication that goes unnoticed (‘sleeps’) for a long time and then, almost suddenly, attracts a lot of attention (‘is awakened by a prince’).”

Een schone slaapster in de wetenschap is dus een publicatie die in de eerste jaren niet of nauwelijks geciteerd wordt (slaapt), maar na verloop van decennia plots alsnog piekt (gewekt wordt door een prins).

De database die van Raan onderzocht bevatte 20 miljoen artikels. De meest slaperige schone in dit corpus was een artikel van Larry J. Romans uit 1986. Dit was inderdaad een geval van een idee dat zijn tijd ver vooruit was: in het artikel stelt Romans een model op van supergravitatie in tien dimensies, waarbij er een nieuw fenomeen optreedt, namelijk het breken van een supersymmetrie. De ruimere gemeenschap van snaartheoretici was op het moment van publicatie nog niet bezig met supergravitatie. Tegen 1995 was dit wel het geval. Doordat een fysicus die aan hetzelfde instituut werkte als Romans zich diens artikel herinnerde, kon het alsnog geciteerd worden.

Van Raan probeerde ook een kansfunctie op te stellen om te voorspellen welke slapende artikels nog uit hun sluimer gewekt zullen worden. Uit de gegevens blijkt bijvoorbeeld dat de waarschijnlijkheid om nog gewekt te worden na een heel diepe slaap (gekenmerkt door extreem weinig citaties: maximaal één per jaar) kleiner wordt naarmate de slaap langer aanhoudt.

De beauty-factor

Een team van vier onderzoekers aan de Amerikaanse universiteit van Indiana heeft nu een andere manier bedacht om schone slaapsters op te sporen en te meten. De eerste auteur is Qing Ke, een derdejaars doctoraatsstudent, en het team stond onder leiding van Alessandro Flammini. Hun studie is recent online verschenen in het wetenschappelijke vakblad Proceedings of the National Academy of Sciences (PNAS; persbericht).

In oudere modellen moest de onderzoeker handmatig keuzes maken, bijvoorbeeld: hoe lang moet de citatiepiek op zich laten wachten voor er sprake is van een schone slaapster? Flammini en zijn collega’s hebben nu een nieuw model opgesteld dat geen parameters bevat. hiervoor bedachten ze de beauty-factor van een artikel, dat rekening houdt met de de lengte en diepte van de slaap en met het maximale aantal citaties per jaar.

Het team van Flammini gebruikte de database van Web of Science. Deze bevat gegevens over 22 miljoen artikels, in alle disciplines van zowel natuurwetenschappen als de sociale wetenschappen en dit binnen een periode van meer dan een eeuw. De top 15 van de meest uitgesproken schone slaapsters uit deze database ziet u in de tabel. Daarnaast onderzochten ze ook een kleinere database met enkel artikels binnen de fysica.

Op basis van deze studie concluderen de onderzoekers dat het verschijnsel van schone slaapsters niet zo zeldzaam is als eerder gedacht. Dit verschil komt onder andere doordat ze naar meerdere disciplines tegelijk kijken: het blijkt geregeld voor te komen dat slapende artikels gewekt worden door aandacht uit een andere discipline. Ook zien ze een continuüm tussen schone slaapsters en artikels met een courant citatiepatroon.

Tabel: Top 15 van meest uitgeproken schone slaapsters uit de studie van Flammini en collega’s.Top 15.

Disciplines (meer…)

Over nepartikels en nepconferenties

Prietpraat.Sinds de Sokal-affaire is het alom bekend dat niet alle academische tijdschriften even hoge standaarden hebben om iets te publiceren. In de meeste vaktijdschriften is er peer review, waarbij één of meerdere collega’s uit hetzelfde vakgebied een inzending beoordelen. Dit systeem is uiteraard niet waterdicht, want mensen kunnen zich vergissen. Aan de hand van ogenschijnlijk zorgvuldig gepresenteerde resultaten is het bijvoorbeeld niet altijd mogelijk om te zien of het experiment zelf even zorgvuldig is uitgevoerd.

Toch zou je verwachten dat regelrechte onzin direct door de mand valt bij een aandachtige lezing door minstens één buitenstaander. Wanneer ik zelf als referent optreedt, ben ik altijd uren bezig – zelfs als het een vrij kort artikel is; vaak laat ik het daarna nog even bezinken om er in de volgende dagen een rapport over te schrijven. Daarom blijft het me verbazen dat er geregeld nepartikels door de mazen van dit controlenet glippen.

Vorig jaar had iemand opzettelijk onzinartikels ingestuurd naar open access tijdschriften om te kijken wat er zou gebeuren en hij kreeg daarbij verrassend vaak groen licht. Zijn studie werd toen bekritiseerd omdat hij enkel open access tijdschriften viseerde, terwijl er weinig reden is om te geloven dat het controlesysteem bij betalende tijdschriften wel altijd goed zou werken.

Op de website van Nature wordt er nu inderdaad gewag gemaakt van computer-gegenereerde nepartikels die verschenen zijn in betalende tijdschriften (van twee grote wetenschappelijke uitgevers). Het gaat om meer dan honderdtwintig artikels over computerwetenschappen die in conferentie-bijdragen zijn verschenen tussen 2008 en 2013. (Dit bericht op de Eos-website vat het nieuws in het Nederlands samen.)

Het is nog onduidelijk wie er achter de inzending van de huidige nepartikels zit. (Er staan natuurlijk namen vermeld op de artikels, maar het is nog de vraag of deze aan bestaande onderzoekers toebehoren en zo ja, of de mensen in kwestie al dan niet op de hoogte zijn van ‘hun’ inzending.) Het is dus ook nog niet geweten wat de motieven waren van de inzender(s).

Zelf denk ik dat het om fictieve inzendingen van grotendeels fictieve conferenties zou kunnen gaan. Ik heb hier vandaag iets over geschreven op NewAPPS (een Engelstalige groepsblog die vooral gelezen wordt door filosofen).

In mijn Engelstalige blogstukje staan er meer details, dus kopieer ik dat hieronder (na de vouw).
(meer…)

Oneindige regressie

Oneindige regressie met het woord 'Editorial'.Gisteren is het maart-nummer van filosofietijdschrift Synthese verschenen. Dit themanummer over oneindige regressies was een initiatief van Professor Jeanne Peijnenburg, die me vroeg om mee te werken als gastsamensteller. Onze rol was die van spelverdeler: eerst een openbare oproep doen aan filosofen om een artikel in te sturen en ook specifieke mensen uitnodigen om dit te doen, dan de inzendingen filteren en referenten aanschrijven om de eventueel bruikbare artikels te beoordelen en uiteindelijk de knoop doorhakken over wat er wel en niet gepubliceerd wordt.

Het resultaat is een themanummer dat vijf artikels bevat alsook een redactionele inleiding van Jeanne Peijnenburg en mezelf. Ik had een regressie-achtig plaatje gemaakt voor deze ‘editorial‘, maar omdat dit de uiteindelijke publicatie niet gehaald heeft, plaats ik het bij dit bericht.

Hieronder zie je de cover van het themanummer. Ook de inhoudsopgave staat online (al is zonder toegang via een universiteitsbibliotheek enkel de inleiding vrij toegankelijk).

Speciaal nummer van Synthese.

Speciaal nummer van Synthese (volume 191, nummer 4) over het regressieprobleem.

Het thema van ons nummer is het regressieprobleem. Een regressie duikt op als je iets wil verklaren, maar de gegeven verklaring zelf ook weer een verklaring lijkt te vereisen. In sommige gevallen leidt dit tot een oneindige keten van verklaringen. Daarbij wordt het troebel of het geheel nu wel of niet verklaard is, omdat er geen duidelijk startpunt is, geen zekere grond waar de hele keten van kan vertrekken. Om die reden hebben oneindige regressies een slechte naam, maar recente publicaties – onder andere van Jeanne Peijnenburg en David Atkinson – hebben aangetoond dat sommige vormen van oneindige regressies weldegelijk gestaafd kunnen worden.

Hun resultaat heeft te maken met oneindige regressies in de probabilistische kenleer. Stel dat een uitspraak op een oneindige keten van rechtvaardigingen berust, die elk een waarschijnlijkheid kleiner dan één hebben. Traditioneel wordt aangenomen dat de waarschijnlijkheid van de uitspraak als geheel dan ofwel onbepaald is, ofwel nul. Peijnenburg en Atkinson hebben echter aangetoond dat het – althans in sommige gevallen – mogelijk is om aan de uitspraak een welbepaalde waarschijnlijkheid groter dan nul toe te schrijven.

Terwijl het regressieprobleem meestal in de context van argumentatietheorie besproken wordt, gaan de artikels in dit nummer over oneindige regressies in de beslistheorie, de wetenschapsfilosofie en de formele epistemologie.

Oneindige regressie met schildpadden.Om het regressieprobleem aanschouwelijk te maken, kunnen we gebruik maken van een frivool voorbeeld: in een oud mythologisch wereldbeeld rust de (platte) aarde op de rug van een gigantische schildpad (soms ook een olifant). Dan kun je je de vraag stellen waar die schildpad dan op rust: andere schildpadden misschien? Als je hier “ja” op antwoordt, dreig je in een oneindige regressie te belanden, omdat je dan voor elke volgende schildpad hetzelfde kunt beweren. Uiteindelijk is de conclusie: “It’s turtles all the way down“. Dit idee heb ik ook gebruikt om een plaatje te maken bij onze oproep voor inzendingen voor het speciale nummer van Synthese.

Beide regressieplaatjes zijn handmatig gemaakt. Ik heb overwogen om een programmaatje te schrijven om automatisch regressieplaatjes mee te genereren, maar uit tijdsgebrek is dat er uiteindelijk niet van gekomen. Moest iemand hier interesse in hebben, kan ik dat natuurlijk alsnog doen.

Jaaroverzicht 2013

Evaluatie.Volgende week ben ik aan de beurt voor mijn jaarlijkse “Resultaat- en Ontwikkelingsgesprek”: een evaluatie van mijn publicaties, presentaties en andere academische activiteiten in 2013. Er kruipt best wat tijd in om alles op te lijsten, maar het is toch leuk als je het eens samen ziet. (Blijkbaar is 2013 niet alleen hectisch, maar ook productief geweest, besefte ik.)

Hierbij een alternatieve versie van mijn jaarverslag, met minder details over de academische kant en iets meer aandacht voor ‘nevenactiviteiten’ (je weet wel, een gezinsleven).

In 2013:

Terwijl Dagobert Duck zijn goudstukken telt, tellen wetenschappers hun publicaties van het voorbije jaar.In 2013 verschenen er vier artikels van mij in vaktijdschriften (enkel het tweede artikel is voor iedereen vrij te raadplegen; als je interesse hebt, maar geen toegang via een universiteitsbibliotheek, stuur me dan gerust een e-mail):

In de figuur hieronder zie je een overzicht van al mijn academische publicaties tot aan het einde van 2013. (Het aantal citaties heb ik eens gecheckt in september, maar die getallen zijn vooral voor de recente artikels intussen weer iets hoger.)

Mijn publicaties tot 2013.

Overzicht van mijn publicaties tot 2013. (Voor details: zie mijn CV.)

Deze dingen deed ik in 2013 voor het eerst:

  • Zelf chocomousse maken.
  • Een column schrijven. (Ik schreef drie columns voor Eos: over het belang van een goede onderzoeksvraag, over ex-wetenschappers in de politiek en over wiskunde als taal.)
  • Een referee-opdracht weigeren.
  • Een uitnodiging om “overzees” te gaan spreken weigeren.
  • Een blog-stokje krijgen en invullen, maar niet voor eerst na te denken over dit fenomeen.
  • Huilen voor ik op congres vertrok (omdat ik mijn zoontje toen moest achterlaten, nochtans in goede handen).
  • In het openbaar zeggen dat ik professor wil worden en ook effectief voor een tenure-track-positie solliciteren. (Hou je vingers maar gekruist, want de uitslag is nog niet bekend.)

(Vorig jaar maakte ik het jaaroverzicht van 2012.)

Kleine publicatie over grote loterijen

Een zonnige dag in Brussel.Deze publicatie verscheen eind vorig jaar al, maar is toen tussen de mazen van het blognet geglipt. In dit korte artikel – dat ook als vierde hoofdstuk in mijn proefschrift voorkomt – vergelijk ik het probleem van de oneindige loterij met de loterijparadox, die optreedt bij een grote maar eindige loterij. Het artikel staat in een boekje dat de proceedings bevat van de “Second Young Researchers Day” (YRD II) voor logica, wetenschapsgescheidenis en -filosofie, die in september 2010 werd gehouden in het Paleis der Academieën in Brussel. (Het was een zonnige dag, zoals je op de kleine foto ziet.)

YRD II Proceedings.

Proceedingsbijdrage: “Ultralarge and infinite lotteries“.

O ja: natuurlijk wens ik aan al mijn bloglezers een vrolijk Pasen.

Danny’s onderzoek op de cover

Danny kwam onlangs met een boekje thuis: een nummer van het vaktijdschrift “Journal of Computational Chemistry” met daarin een artikel van hem en twee collega’s. Op de cover ervan prijkte een plaatje dat hij – als onderdeel van zijn tweede doctoraat – berekend had.

Het plaatje stelt een iso-oppervlak voor: een driedimensionale contourlijn die – in dit geval – atomen in een vaste stof aangeeft. Het iso-oppervlak is berekend met de iteratieve Hirshfeld-I methode. Dit is een partitiemethode die normaal gebruikt wordt om atomen in moleculen aan te duiden, maar in dit geval werd de methode toegepast op een vaste stof, met name op ceriumoxide (CeO2) dat met titanium (Ti) werd gedopeerd. Het plaatje stelt de kubische eenheidscel van dit materiaal voor (Ce0.75Ti0.25O2). De eenheidscel wordt hier weergegeven in de 111-richting. Dit laatste is de Miller-index, waarmee je richtingen in een kristalrooster kan aanduiden. In dit geval kijk je op de hoek van de kubus, in de richting van een hoofddiagonaal. De verschillende atomen zijn duidelijk te herkennen in het iso-oppervlak: de titaniumatomen bevinden zich op de hoekpunten van de kubus (zwart), de grotere ceriumatomen bevinden zich op de zijvlakken van de kubus (kleurrijke doorsnedes) en de zuurstofatomen bevinden zich hiertussen (bordeaux).

Een iso-oppervlak van atomen in een vaste stof, berekend door Danny.

Een iso-oppervlak van atomen in Ti-gedopeerd CeO2, berekend met de iteratieve Hirshfeld-I-methode door Danny Vanpoucke, Patrick Bultinck, en Isabel Van Driessche. (Bron afbeelding.)

Als je er het fijne van wilt weten, moet je het hele artikel van Danny en zijn collega’s in bovenstaand tijdschrift maar eens lezen (al zul je daar helaas wel voor in een universiteitsbibliotheek moeten zijn). In hetzelfde nummer is er trouwens ook nog een reactie op dit artikel verschenen en een antwoord daarop van Danny et al.

Gewoon naar het plaatje kijken mag natuurlijk ook. Ons zoontje is alvast fan van het kleurschema. :-)

Verliefd op een probleem: de oneindige loterij

Een engelachtige wolk uit 2009.Soms word je verliefd en dan wil je enkel bij je geliefde zijn. Als zoiets gebeurt, kan het je hele leven overhoop zetten. Ook als onderzoeker kan het gebeuren dat je verliefd wordt op een probleem – een vraagstuk, dat je maar niet kunt loslaten. Daar schreef ik een column over voor Eos. Wat er niet in die column staat, is dat het mij ook is overkomen en dat het inderdaad mijn hele leven heeft veranderd.

Hierbij dus een episode uit “Het leven zoals het is”, editie “Onderzoekers”. (Het is een prequel bij deze eerder verschenen episode.)

In 2008 behaalde ik mijn doctoraat in de fysica. Eindelijk afgestudeerd, zou je denken. Toch had ik het gevoel dat er nog iets essentieels ontbrak in mijn opleiding. Ik wou namelijk heel graag meer weten over wetenschapsfilosofie. Het was evenwel mogelijk dat ik een vertekend beeld had van deze discipline. Lijkt het gras immers niet altijd groener aan de overkant?

Om te ervaren of dit soort onderzoek al dan niet bij me paste, schreef ik me in voor een conferentie in Gent. Intussen was ik postdoctoraal onderzoeker in de fysica; ik nam dus enkele dagen vakantie om in mijn vrije tijd alsnog op congres te gaan. (Gek moet je daar niet voor zijn, maar het helpt wél.)

En ja hoor, het merendeel van de presentaties was spek naar mijn bek. De weken nadien ging ik gewoon weer aan de slag als fysicus, maar ik merkte steeds vaker dat mijn gedachten afdwaalden naar filosofische kwesties. Of beter gezegd: naar één specifieke vraag, die mij zo eenvoudig leek, dat het me verbaasde dat er geen exacte oplossing voor zou zijn. Als ik die kwestie snel even zou oplossen, dan hadden die filosofen toch al één hoofdbreker minder – zo dacht ik. (Naïef, natuurlijk.)

Een loterij op de natuurlijke getallen heeft oneindig veel ballen. Toch zit er geen enkele bal bij waar 'oneindig' op staat.Ik was verliefd geworden op een probleem. Het probleem was dat van een eerlijke kansverdeling op een aftelbaar oneindige verzameling van loten: een eerlijke loterij op de natuurlijke getallen. (Daarover meer in de volgende blogpost.) Omdat het een probleem was dat buiten mijn eigen vakgebied lag, voelde ik me verplicht er enkel in mijn vrije tijd aan te werken, maar dat werd al snel onhoudbaar. Zo rijpte het plan om een tweede doctoraat te beginnen, ditmaal in de wetenschapsfilosofie. Op goed geluk stuurde ik een e-mail naar Igor Douven, die op dat moment professor in de wetenschapsfilosofie was in Leuven en die gepubliceerd had over een andere loterijparadox (die van Kyburg). Ik wist zelfs niet dat Igor op dat moment hoofd was van een groot Odysseus-project, het Formal Epistemology Project (FEP). Hij stemde vrijwel meteen in om mijn promotor te worden.

We kenden elkaar niet, dus stelde Igor voor om eens samen te komen in Leuven. Het was inmiddels augustus 2009. Het was een zeer mooie zomerdag en toen ik op de trein stapte, zag ik een wolk die op een engel leek: geen teken van hogerhand, maar wel een symptoom waaruit blijkt dat ik op wolkjes liep. Ik nam er onderstaande foto van, al was de engelachtige vorm toen al wat uiteen gewaaid. (Nu ik de foto herbekijk, zie ik er slechts een vlinder in met de kop van een pauw. Voor de contouren van mijn engel van destijds: zie het miniatuurplaatje bij dit bericht. Pareidolia, olé, olé!)

In augustus 2009 maakte ik deze foto van een wolk.

Op een dag dat ik op wolkjes liep maakte ik deze foto vanuit de trein.

Er was nog een goede reden om van vakgebied te veranderen: ik heb de neiging om dingen kapot te analyseren. In het dagelijks leven is dat verre van aangenaam, maar iemand had me aangeraden om hier iets constructiefs mee te gaan doen. En daarvoor is de analytische filosofie de hemel op aarde: een groot speelterrein met een overvloed aan robuuste puzzels, die niet kapot gaan van een beetje geanalyseer!

Eind 2009 verhuisde ik met mijn vriend naar Gent en zei ik het materiaalkundig labo, dat ik inmiddels zo goed kende, vaarwel. Ik begon als onderzoeker in de filosofie. (Als je Hollywoodfilms mag geloven, komt het altijd goed zolang je maar je droom volgt. In het echt is dat nog best zenuwslopend: je ontslag geven in een vakgebied waar je het niet slecht doet om in een ander domein van nul te beginnen…) Wekelijks spoorde ik naar Leuven om er lezingen bij te wonen van het Formal Epistemology Project. Omdat ik in Gent bovendien nog een kleine lesopdracht had bij de fysicapractica, kon ik nog steeds niet voltijds over oneindige loterijen nadenken, maar die afwisseling was juist goed.

In mei 2010 gaf ik zelf een presentatie voor mijn collega’s van het FEP. Ik had een beetje vooruitgang geboekt met mijn gepuzzel aan oneindige loterijen, maar er ontbrak nog een essentieel stuk van de oplossing. Leon Horsten was ook aanwezig tijdens die presentatie en hij legde meteen de vinger op de wonde. We besloten er samen verder aan te werken. Onder filosofen is het veel minder gebruikelijk om samen te publiceren dan in de wetenschappen, maar het is heel motiverend en inspirerend om samen onderzoek te doen. Daarna viel alles snel op zijn plaats. Na de zomer was ons artikel af, mijn eerste bijdrage aan een probleem uit de filosofie van de kansrekening.

We stuurden het artikel begin september naar Synthese, een vaktijdschrift voor wetenschapsfilosofie, omdat er een themanummer in voorbereiding was met bijdragen van het Formal Epistemology Project. Eind 2010 verscheen ons artikel, “Fair infinite lotteries“, online en sindsdien is het voor iedereen toegankelijk (via Open Access). Het was echter nog niet in papieren versie gepubliceerd en had dus nog geen volume- of paginanummers.

Even de tijd vooruitspoelen naar begin 2013. Nu is het artikel van mij en Leon ook in gedrukte versie verschenen. Hier kun je de inhoudsopgave van het hele Synthese-nummer zien, al zijn de meeste artikels daarin helaas niet vrij toegankelijk.

Artikel gepubliceerd: Fair infinite lotteries.

Ons artikel “Fair infinite lotteries” werd in 2010 geschreven en is nu, in 2013, gepubliceerd.

Terug naar eind 2010. Intussen veranderde mijn leven weer: Igor verhuisde zijn project van Leuven naar Groningen. Gelukkig kon mijn aanstelling meeverhuizen en kwam er dus geen ontijdig einde aan mijn filosofie-avontuur. Mijn proefschrift over de grondslagen van de kansrekening, waarin oneindige loterijen een centrale plek innemen, was inmiddels afgerond en klaar om naar een leescommissie te sturen ter beoordeling. In mei 2011 verdedigde ik deze scriptie in Groningen.

In mijn column voor Eos schreef ik al dat een goed probleem taai maar haalbaar moet zijn. En dat een goed probleem uiteen kan vallen in deelproblemen, waardoor je nog een tijdje zoet bent. Dit gebeurde ook met ‘mijn’ probleem. (Gelukkig maar: stel je voor dat ik mijn baan als fysicus had opgezegd, het probleem snel had opgelost en dan werkloos was geworden!) Toen we het probleem met de eerlijke loterij op de natuurlijke getallen hadden geanalyseerd, kwamen er spontaan vervolgvragen bij ons op, die we in het Synthese-artikel voor ons uitschoven met de standaardfrase: “left for future work“.

Inmiddels zijn we een paar jaar verder en die afsluiter is geen dode letter gebleven. We hebben inderdaad al heel wat verder werk verricht rond kansverdelingen op oneindige uitkomstenruimten (zie ook dit stukje en dat). Nog steeds puzzel ik geregeld aan oneindige loterijen. Ik ben dankbaar dat dit probleem op mijn pad kwam en mijn leven veranderde, want ik vind nog steeds dat ik een droomjob heb!

Laat dit dus een waarschuwing zijn: problemen rond kleine kansen kunnen grote gevolgen hebben.

Jaaroverzicht 2012

Jaaroverzicht 2012.In 2012 was ik gedurende driekwart van het jaar zwanger en besloot ik zo veel mogelijk te werken, omdat dat iets moeilijker wordt als de baby er is.

In 2012:

Het was een goed jaar! :-)

(Vorig jaar maakte ik het jaaroverzicht van 2011.)

Nog een nieuwe publicatie

Foto genomen tijdens mijn presentatie in Brussel vorig jaar.In februari 2011 had ik nog geen blog. Anders had ik hier zeker verslag gedaan van de derde editie van het congres “PhDs in Logic dat toen gehouden werd in het Academiënpaleis in Brussel. Het werd georganiseerd door twee doctoraatsstudenten in de logica: Jonas De Vuyst van de Vrije Universiteit van Brussel en Lorenz Demey van het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte in Leuven. Ik gaf er een presentatie over de axiomatische aanpak van infinitesimale kansrekening waaraan ik toen nog volop aan het werken was samen met Vieri Benci en Leon Horsten.

De aanleiding om meer dan een jaar na datum alsnog over dit congres te bloggen is een recente publicatie (ja, nog één!): deze zomer viel er hier namelijk een grote envelop in de bus met daarin de proceedings van “PhDs in Logic III. Het is een mooi uitgegeven boek (dat ook te koop is via de gebruikelijke kanalen) met daarin dertien artikels gebaseerd op bijdragen van doctoraatsstudenten aan het congres in Brussel. Hoofdstuk 12 is het artikel van mij samen met Vieri en Leon.

Intussen heb ik de publicatielijst in mijn CV en op mijn website ook weer eens aangevuld.

Het boek met de proceedings van PhDs in Logic III viel in de bus.

Het boek met de proceedings van PhDs in Logic III viel deze zomer in de bus.

Het produceren van wetenschappelijke artikels verloopt in verschillende fasen:

  • Eerst doe je het onderzoek, maar op dat moment heb je nog geen garantie dat er iets publiceerbaars uit zal komen.
  • Als je onderzoek inderdaad nieuwe resultaten oplevert, dan schrijf je ze op in de vorm van een artikel. Als je met meerdere mensen samenwerkt, gaan er een paar versies heen en weer per e-mail tot iedereen het eens is over de inhoud en de vorm.
  • Dan stuur je het artikel in naar een wetenschappelijk tijdschrift of je dient het in bij een conferentie waar er een proceedings volume wordt uitgebracht.
  • Het artikel moet dan nog worden beoordeeld door één of meerdere referees (peer review). Zij kunnen het artikel aanvaarden zonder verdere voorwaarden, het aanvaarden op voorwaarde van kleine wijzigingen, een grote revisie vragen waarna ze het eventueel wel opnieuw willen beoordelen, of het afwijzen. Het kan enkele weken tot maanden duren voor je het oordeel van de referees te horen krijgt – bij sommige filosofietijdschriften duurt dit zelfs meer dan een jaar.
  • Als het artikel, na eventuele aanpassingen, aanvaard is, krijg je na enkele dagen tot weken de drukproeven teruggestuurd. Je hebt dan doorgaans achtenveertig uur de tijd om die na te kijken en eventuele fouten (vooral in formules met ongewone symbolen en de opmaak van tabellen) te melden.
  • Uiteindelijk verschijnt je artikel in druk of – steeds vaker – in een online databank.

Dit om maar te zeggen dat het altijd leuk blijft om een artikel online te zien verschijnen of een uitgave met conferentieproceedings in de bus te krijgen. :-)

Alle modellen zijn fout

Lipson's Lego-kunstwerk 'Relativity'.In maart 2011 had ik nog geen blog. Anders had ik hier zeker verslag gedaan van het congres “All models are wrong dat toen aan de Rijksuniversiteit Groningen plaatsvond. Het was een organisatie van twee statistici (Ernst Wit en Edwin van den Heuvel) en één wetenschapsfilosoof (Jan-Willem Romeijn). De dia’s van de meeste presentaties staan online, dus je kunt het hele evenement thuis nabeleven als je dat zou willen.

De aanleiding om meer dan een jaar na datum alsnog over dit congres te bloggen is een recente publicatie: deze zomer verscheen er namelijk een speciaal themanummer van het wetenschappelijke tijdschrift Statistica Neerlandica met daarin artikels die op het congres gepresenteerd werden. In dit nummer staat er ook een artikel van mij samen met Danny (helaas niet gratis te raadplegen). Onze lezing en het bijbehorende artikel hebben de titel: “Models and simulations in material science: two cases without error bars“. (De pdf met de dia’s vind je hier en is wel gratis te raadplegen.)

Themanummer van 'All models are wrong'.

Het themanummer van Statistica Neerlandica met de proceedings van ‘All models are wrong’ viel deze zomer in de bus.

We hadden al langer plannen om een artikel te schrijven met onze twee namen erboven: romantiek voor onderzoekers. :-) We haalden de inspiratie voor onze gezamenlijke bijdrage uit de tijd dat we een koppel werden en we elk aan ons eerste doctoraatsstudie werkten. Ik knutselde toen in het laboratorium aan biosensoren op diamant, terwijl Danny computationeel onderzoek deed naar nanodraden. Dit zijn weliswaar erg verschillende onderwerpen, maar toch vonden we een gemeenschappelijke deler die interessant genoeg was voor een nabespreking: we werkten beiden in de materiaalfysica en stelden ons daarbij allebei vragen over hoe betrouwbaar onze resultaten nu eigenlijk waren. Meestal wordt deze betrouwbaarheid uitgedrukt met behulp van foutenvlaggen. Echter, zowel voor mijn ellipsometriestudie van DNA op diamant als voor de door Danny berekende structuur van nanodraden bleek het onmogelijk om de foutenanalyse kwantitatief door te voeren met finaal één fouteninterval als resultaat.

In de wetenschapsfilosofie ging de grootste aandacht lange tijd uit naar theorieën. Recent is men echter meer belangstelling beginnen krijgen voor modellen en simulaties. We beginnen ons artikel dan ook met een bespreking van de filosofische literatuur hierover en maken een onderscheid tussen modellen in de materiaalfysica enerzijds en die in de statistiek anderzijds. Vervolgens analyseren we het gebruik van modellen en idealisaties in de context van ons eigen voorgaande onderzoek. We bespreken welke bijkomende informatie er nodig zou zijn om in deze twee gevallen wel tot een fouteninterval te komen. Anderzijds herinneren we de lezer er ook aan dat gerapporteerde foutenintervallen bijna nooit alle mogelijke bronnen van fouten omvatten. Foutenintervallen worden meestal berekend op basis van de statistische variatie binnen een model; het is doorgaans echter ondoorgrondelijk om precies te kwantificeren hoeveel het model zelf van de werkelijkheid afwijkt.

De titel van het congres verwijst naar volgend citaat van statisticus George E. P. Box:

“Alle modellen zijn fout, maar sommige modellen zijn nuttig.”

Dit is in feite ook de conclusie van ons artikel. Alle modellen zijn fout – ja -, maar modellen doelen er ook helemaal niet op om ‘juist’ te zijn. Een belangrijke (maar niet de enige) functie van modellen is om ons een middel geven waarover we kunnen redeneren, want de wereld zelf is vaak niet te begrijpen. Het komt er daarbij op aan om een model te vinden dat niet te fout is, zodat het toch iets gemeen heeft met het onderdeel van de werkelijkheid dat we willen bestuderen. Zoals gezegd informeren foutenvlaggen ons niet over hoe goed het gebruikte model op de werkelijkheid lijkt, maar veeleer over wat de variatie is als we dit model even voor waar aannemen – een cruciaal verschil.

Als je deze onderwerpen interessant vindt, moet je eigenlijk de inleiding bij het themanummer eens lezen. Helaas is ook dit geen open access, maar je kunt het altijd eens proberen aanklikken vanuit de dichtstbijzijnde universiteitsbibliotheek…

Tot slot nog een leuk weetje: voor de affiche van het congres werd als afbeelding het Lego-kunstwerk “Relativity” van Andrew Lipson gebruikt, een hommage aan Escher (ook het plaatje bovenaan deze post).