Ik ben inmiddels verhuisd, maar over het leven in de stad ben ik nog niet helemaal uitverteld.
De stelling bij dit stukje is: “Beter een goede buur bij de hand dan tien Facebook-vrienden in de lucht.”
Twee maand geleden las ik dit artikel uit de Smithsonian, waarin staat dat leven in de stad inventiever zou maken. Die claim nam ik met een korrel zout: in de stad wonen meer mensen per oppervlak, dus kan ook verwacht worden dat het aantal uitvindingen per oppervlak er hoger ligt. Het dunkt mij dat er hier verder niets te verklaren valt.
Wat ik zeker eens ben met het artikel is dat innovatie zelden in plotse grote stappen komt, maar eerder ontstaat uit kleine variaties op een thema en dus beter gezien kan worden als een proces. (Zie ook de video-reeks Everything is a Remix van Kirby Ferguson, waar ik eerder over berichtte.)
Toch is een bepaald aspect van de verklaring uit het artikel (voor de hogere graad aan innovatie in de stad) me bijgebleven en daar wil ik iets verder op ingaan:
“[I]nvention is the result of human friction, of people with different backgrounds and skills and ideas bumping into one another, sparking fresh thoughts and collaborative visions.”
(“Innovatie is het resultaat van menselijke wrijving, van mensen met verschillende achtergronden en vaardigheden die mekaar tegen het lijf lopen, hetgeen frisse ideeën en samenwerkende visies.”)
Een noodzakelijke voorwaarde daarbij is wel dat de stad over goed publiek transport moet beschikken:
“If people can’t get around, can’t have those serendipitous interactions, a city’s density has less impact.”
(“Als mensen zich niet kunnen verplaatsen, dan zijn die interacties – die dienen als voedingsbodem voor serendipiteit – er ook niet en heeft de bevolkingsdichtheid van de stad minder impact.”)
Eerst dacht ik dat dit niet klopte: ik heb helemaal niet zo veel connecties (collega’s, vrienden, …) die ik niet zou hebben als ik elders zou wonen. De term ‘wrijving’ in combinatie met ’transport’ deed me ook denken aan volgepropte bussen, overvolle winkelstraten tijdens de koopjes en mensenstromen tijdens de Gentse Feesten, maar leidt de wrijving met zoveel onbekenden daar niet eerder tot wrevel dan tot creatieve uitspattingen?
Maar toen dacht ik aan de vele mensen waar ik regelmatig een praatje mee maak (in de bakkerij, de groentenwinkel, de broodjeszaak, …) en vooral ook aan de toevallige ontmoetingen: een rugzaktoerist op zoek naar de jeugdherberg (even meewandelen naar het stadsplan), een nieuwe student die de weg vraagt naar de Kattenberg (even op weg zetten, thuiskomen en beseffen dat hij waarschijnlijk de hogeschool zocht aan de andere kant van de Kattenberg – oeps), de steeds wisselende mensen in de speeltuin in het park (horen hoe een meisje aan een ander meisje vraagt: “Wil jij met mij spelen?” en ze daarna een heel gesprek zien voeren), …
Creatieve jamsessies zijn er nooit van gekomen, maar het is wél prettig natuurlijk. :-)
Waar mensen dicht bij elkaar leven, ontstaat er natuurlijk wel eens wrijving in negatieve zin. Soms leidt dit echter tot positieve contacten. We leerden onze onderburen kennen door al eens te gaan vragen hun muziek iets zachter te zetten (wat ze altijd meteen deden). Niet meteen een flitstende start, maar hierdoor herkenden we elkaar wel in de broodjeszaak en dan kon er al eens een ander gesprekje ontstaan.
Zo heeft tegenslag ook soms mooie kanten. Onze bovenburen – een Bulgaars koppel met een kindje dat iets ouder is dan het onze – leerden we kennen door een verzekeringskwestie waar we als huurders allebei weinig mee te maken hadden. Ons eerste gesprek was achteraf gezien hilarisch. Andere mensen in het gebouw hadden ons gezegd dat de bovenburen geen Nederlands spraken; geen probleem, wij spreken Engels. Dus wij stonden daar ons verhaal te doen, maar kregen steeds meer de indruk dat onze buurman toch wel een zwaar Gents accent had in zijn Engels… Sindsdien maakten we altijd een praatje – gewoon in het Vlaams – in de hal en hield de buurman de deur voor me open als hij me toevallig zag aankomen met de baby.
Het is me nog steeds niet duidelijk hoe dit tot innovatie zou leiden, maar ook in de stad geldt: beter een goede buur dan een verre vriend (zie stelling van de dag).
Daarnaast ben ik van mening dat het leuk is om in elkaars living te kunnen binnenkijken. Bij ons hingen er geen glasgordijnen (althans niet aan de woonkamer). Voor zo ver je niet in gelijkvloers woont, zijn de enige mensen die je appartement binnen kunnen kijken de mensen aan de overkant, die in hetzelfde schuitje zitten. Door de gordijnen open te laten maak je elkaars leefruimte virtueel groter. Ik vind het gewoon gezellig om te kunnen zien: “Ah, de buren zijn thuis. Kijk, ze gaan ook juist koken.”
Als er ‘sensatie’ was op straat (brandweer die een dak beklimt, botsing, politie die een paar mensen meeneemt in de combi, zwaar transport, …) keek ik altijd ostentatief aan het raam. Het leuke daarbij vond ik dat die éne overbuur dan ook altijd op zijn balkonnetje stond – al is die nieuwsgierge betrokkenheid wellicht eerder een dorps fenomeen. Door onze overgordijnen ’s avonds wat langer open te laten, hoopte ik dat hij zich ook een beetje welkom voelde in ons leven.
Besluit
Is er meer innovatie in de stad dan elders? Vast wel.
Is dit verwonderlijk? Vast niet.
In de stad is alles dichterbij, dus je kunt er meer doen in minder tijd. Er is een groot cultureel aanbod en veel soorten keukens op wandelafstand. Dit is aantrekkelijk voor veel mensen, zeker ook voor innovatieve types.
Zaak gesloten. :-)