Tag Archief: stellingen

Er slingeren overal ideeën rond

Eerst een dienstmededeling:

Als iemand mijn blog wil nomineren voor de blogawards van Weekend Knack, stel ik voor dat in de categorie ‘Personal‘ te doen. Er is namelijk geen categorie wetenschap & filosofie, noch een categorie regenbogen & klavertjes-vier. Kwestie dat de twee stemmen die binnenkomen toch minstens in dezelfde categorie vallen. ;-)

Dan een kort statusrapport:

Het is hier deze weken echt hordelopen tussen de deadlines. Daardoor heb ik onvoldoende tijd om uitgebreid te bloggen, maar de situatie inspireerde me wel tot een nieuwe stelling van de dag:

“Het huis van een filosoof is nooit rommelig. Er slingeren gewoon overal ideeën rond.”

(De inspiratie voor deze stelling haalde ik van een bordje op een hobbybeurs; daarop stond met een soortgelijke spreuk, maar dan over creatievelingen in plaats van filosofen.)

Verder geven onderstaande cartoons (van Jorge Cham en Grant Snider) een mooi beeld van de huidige situatie.

Schrijven.

Schrijven: eerst raakt de beschikbare tijd uitgeput, dan jijzelf. (Bron afbeelding.)

Huishouden.

Niet enkel kunstenaars jagen hun ideeën na. Ook wetenschappers doen al eens aan creatief huishouden… (Bron afbeelding.)

Herkenbaar? Laat maar iets horen.

Vrije kuur in andersom denken

Ballon.Met helium gevulde ballonnen zijn leuk, maar ik ga er wel raar van dromen!

Helium (He) is zeer nuttig voor de wetenschap (gasvormig helium als inerte atmosfeer en vloeibaar helium om experimenten te koelen; CERN is dan ook een grootverbruiker), maar de wereldwijde reserves raken stilaan uitgeput. Toch wordt dit edelgas ook nog altijd gebruikt om ballonnen te vullen, waaruit het gestaag weglekt: ’s ochtends hangt de ballon nog aan het plafond en ’s avonds niet meer. (Het helium is er natuurlijk nog wel, maar eens vermengd met de lucht is het niet meer te recupereren voor menselijke toepassingen.)

Dat brengt me bij mijn stelling van vandaag:

Als er een met helium gevulde ballon in huis is, ben je moreel verplicht er zo veel mogelijk mee te spelen.

Vorige week kreeg mijn zoontje zo’n ballon mee als afscheidscadeautje van een ander kind bij de opvang. En daar hebben we inderdaad volop mee gespeeld! :-)

Op weg naar huis mocht de ballon naast de autostoel tegen het plafond drijven. Ik zag hoe de ballon naar de binnenkant van de bocht helde bij elke afslag en glimlachte dankbaar voor deze mooie illustratie van traagheid van de omringende lucht.

Thuis hebben we ons geoefend in het “andersom denken” – bijvoorbeeld dribbelen tegen het plafond in plaats van op de vloer. Daarbij dacht ik aan de luchtbel in een waterpas en gatengeleiding in halfgeleiders, terwijl de peuter op de grond dubbel lag van het lachen. En toen de ballon niet meer genoeg helium bevatte en naar de vloer begon te zinken, heb ik eerst het touwtje verwijderd en daarna zelfs het stukje rubber onder de knoop afgeknipt om er zo lang mogelijk plezier van te hebben.

Daarna zonk de ballon onverbiddellijk en daarmee was de kous af – ware het niet dat ik vorige nacht wakker werd en me deze droomgedachte herinnerde:

“Elektronen zijn normaal een beetje vochtig. Als ze opdrogen, vallen ze uit de lucht.”

Het was weer een geval van nachtelijke beroepsmisvorming. Blijkbaar is er in mijn hoofd iets gaan gisten over het elektronmodel van Lorentz enerzijds (dat in het proefschrift voorkomt dat ik vorige week gelezen heb) en die heliumballon anderzijds. Het resultaat van dit gistingsproces was uiteraard klinkklare onzin. De premisse is fout en zelfs de conclusie is niet logisch: de meeste dingen worden lichter als ze uitdrogen, dus waarom zouden ze dan nog vallen? Dat moet een restant zijn van die vrije oefening in “andersom denken”, besefte ik later.

Onzin kan even leuk zijn om mee te spelen als een ballon gevuld met een niet-recupereerbaar edelgas. Nu kan ik eindelijk een eigen variant bedenken op de onzinnige “verklaringen” die de vader in “Calvin and Hobbes” geeft als antwoord op de wetenschappelijke vragen van zijn zoontje (zie deze verzameling).

Calvin's dad explains science.

De vader van Calvin geeft antwoord op wetenschappelijke vragen. (Auteur: Bill Watterson; via.)

Ik stel het me zo voor: het is een droge winterdag en dan ontspint zich volgend gesprek.

  • “Waarom knispert de vloerbedekking als ik erop loop, mama?”
  • “Omdat de vloerbedekking dan statisch geladen wordt, jongen.”
  • “Waarom wordt de vloerbedekking dan statisch geladen, mama?”
  • “Omdat…”
    *herinnert zich droom*
    “Wel jongen, elektronen zijn normaal een beetje vochtig. Als ze opdrogen, vallen ze uit de lucht.”

Zou een kind daarmee tevreden zijn, denk je? Of gaan ze dan vragen wat elektronen zijn?

Bij nader inzien zal ik me toch maar aan de wetenschappelijke versie houden. Hopelijk zijn er over een paar jaar nog steeds heliumballonnen te koop en kan ik de demonstratie in de auto nog eens overdoen.

Laat die waarom-fase maar komen! :-)

Logica vs belastingen: 0 – 1

Belastingsbrief.Getallen en rekenwerk, daar weten wij doorgaans wel raad mee. Op de jaaropgaven en fiscale attesten wemelt het van de kommagetallen. Meteen is daar het gevoel: “dit zouden wij moeten kunnen”, maar desondanks raadplegen we hiervoor nederig een specialist.

Ja, ooit was ik in staat mijn eigen belastingsbrief in te vullen. Moeilijk was het toen ook niet: gewoon een kwestie van de codes over te nemen die op de jaaropgaaf vermeld stonden. Het jaar dat Danny en ik gingen samenwonen, had hij nog (deels) Nederlandse inkomsten aan te geven. Daarna was ik het die mijn Nederlandse loon aan de Belgische belastingsdienst moest aangeven. Aangezien de regels hiervoor al eens veranderen, gaan we de laatste jaren naar een winkelcentrum waar belastingsbeamten helpen met het invullen van de aangifte.

Dit jaar kregen we hulp van een zeer vriendelijke fiscalist, die rustig al onze papieren bekeek en voor elk getal een passende rubriek vond, of voorstelde om iets niet aan te geven. Is dat dan een optie? Ja hoor, zo gaf de specialist ons glimlachend mee, want:

“Fiscaliteit is geen exacte wetenschap.”

Oei, dat geeft me niet veel moed om er de komende jaren zelf weer aan te beginnen! Hij zei nog iets dat is blijven hangen:

“De logica eindigt waar de fiscaliteit begint.”

Geen wonder dus dat wij, gewone stervelingen, machteloos staan als de bruine envelop in onze brievenbus valt.

Gelukkig geldt net als bij de wereldbeker voetbal: mathematisch is alles nog mogelijk! :-)

Kerstwensen

Stelling van de dag: “Blogesse oblige.”

Toelichting: Als je een blog hebt, dan heb je bepaalde verplichtingen. Hierbij post ik dus de obligate foto van onze kerstboom. ;-) Ik kon het niet laten om er een ‘polar inversion‘ op toe te passen – het moet niet altijd nepsneeuw zijn, maar natuurlijk wel ‘polair’. ⛄ (Klik hier voor meer kerst-gerelateerde blogberichten.)

Kerstkaart.

Kerstkaart.

De huiskamer is versierd, het eten is voorbereid en boven staan er extra bedden gedekt. Nu is het enkel nog wachten in de hoop dat iedereen van de familie veilig tot bij ons geraakt.

Welgemeende kerstwensen voor jullie allen!

Zwarte Piet aan de hemelpoort

Zwarte Piet aan de hemelpoort (1957).Deze blogpost gaat over Zwarte Piet, de knecht van Sinterklaas. Met name over de invulling die deze figuur kreeg in Vlaanderen rond 1950. En over hoe bevreemdend die versie is om in 2013 te zien.

Ik was niet van plan om een blogstukje te schrijven over Zwarte Piet. Sterker zelfs: ik was van plan om beslist niet over Zwarte Piet te bloggen. Nochtans ben ik wel geïnteresseerd in de oorsprong van legendes. Het is ook niet zo dat ik geen mening had over de kwestie.(*) Alleen vond ik die mening niet bijzonder genoeg – mijn perspectief was dat van vele anderen die hun mening elders al hebben gegeven (luister bijvoorbeeld naar Paul Baeten Gronda). Dus ik voelde er weinig voor om me te mengen in zo’n gepolariseerd debat. (Hier een vrij neutraal overzicht van het Nederlandse Meertens Instituut.)

Intussen stond er in de garage een doos oude boeken op me te wachten: kinderboeken, gekregen van buren van mijn ouders, waarvan ik mocht houden wat ik wilde voor ons kindje. En de rest weggooien. (Boeken weggooien? Ik?! Uiteraard heb ik ze allemaal gehouden, zij het niet allemaal voor het kindje.) De boeken zijn uit twee periodes: de kindertijd van de buren (jaren 1950) en die van hun kinderen (jaren 1980). Er zitten ook enkele boekjes in over Sinterklaas uit beide periodes. De verschillen zijn treffend!

Even vergelijken levert dit op:

Jaren 1950 Jaren 1980 Jaren 2010
Sinterklaas woont in: de hemel Spanje Spanje
Sinterklaas rijdt op: een ezel een paard een paard
Zwarte Piet is: één Afrikaans kind één volwassen helper een hele groep

Sinterklaas-verhaal door Ernest Claes (1957).Tussen de boeken uit de jaren 1950 zit er eentje van Ernest Claes (bekend van “De Witte“). Zijn versie van het Sinterklaas-verhaal is duidelijk beïnvloed door zijn context (koloniaal België) en gaf me een nieuw perspectief. Het vormt de aanleiding voor dit stukje.

Het boek telt negen hoofdstukken en daarvan gaan er twee over Zwarte Piet: hoofdstuk 5 “Hoe Zwart Pietje knecht is geworden bij Sinter-Klaas” en hoofdstuk 6 “Wat Zwart Pietje bij Sinter-Klaas moet doen”. In totaal gaat het om tien pagina’s en die heb ik ingescand, dus lees het vooral zelf: pdf met mijn scans.

Voor mensen die zijn opgegroeid met een bepaalde traditie rond het Sinterklaasfeest is het moelijk om deze traditie kritisch te bekijken. Ook begrijpen we de soms hevige reacties uit andere landen niet (hier het perspectief van een Canadese in Nederland). Door een oude (en gedateerde) versie van het Sinterklaasverhaal te lezen, kunnen we wél zelf in de rol kruipen van zo’n externe waarnemer. De geschiedenis bestuderen is immers een beetje zoals een exotisch land verkennen.

Het is precies zoals L. P. Hartley schreef:

The past is a foreign country: they do things differently there.”

(Het verleden is een vreemd land: ze doen de dingen daar anders.)

(meer…)

Menselijke wrijving in de stad

Zicht op Gent vanop Sint-Michielshelling.Ik ben inmiddels verhuisd, maar over het leven in de stad ben ik nog niet helemaal uitverteld.

De stelling bij dit stukje is: “Beter een goede buur bij de hand dan tien Facebook-vrienden in de lucht.

Twee maand geleden las ik dit artikel uit de Smithsonian, waarin staat dat leven in de stad inventiever zou maken. Die claim nam ik met een korrel zout: in de stad wonen meer mensen per oppervlak, dus kan ook verwacht worden dat het aantal uitvindingen per oppervlak er hoger ligt. Het dunkt mij dat er hier verder niets te verklaren valt.

Wat ik zeker eens ben met het artikel is dat innovatie zelden in plotse grote stappen komt, maar eerder ontstaat uit kleine variaties op een thema en dus beter gezien kan worden als een proces. (Zie ook de video-reeks Everything is a Remix van Kirby Ferguson, waar ik eerder over berichtte.)

Toch is een bepaald aspect van de verklaring uit het artikel (voor de hogere graad aan innovatie in de stad) me bijgebleven en daar wil ik iets verder op ingaan:

[I]nvention is the result of human friction, of people with different backgrounds and skills and ideas bumping into one another, sparking fresh thoughts and collaborative visions.”

(“Innovatie is het resultaat van menselijke wrijving, van mensen met verschillende achtergronden en vaardigheden die mekaar tegen het lijf lopen, hetgeen frisse ideeën en samenwerkende visies.”)

Een noodzakelijke voorwaarde daarbij is wel dat de stad over goed publiek transport moet beschikken:

If people can’t get around, can’t have those serendipitous interactions, a city’s density has less impact.”

(“Als mensen zich niet kunnen verplaatsen, dan zijn die interacties – die dienen als voedingsbodem voor serendipiteit – er ook niet en heeft de bevolkingsdichtheid van de stad minder impact.”)

Eerst dacht ik dat dit niet klopte: ik heb helemaal niet zo veel connecties (collega’s, vrienden, …) die ik niet zou hebben als ik elders zou wonen. De term ‘wrijving’ in combinatie met ’transport’ deed me ook denken aan volgepropte bussen, overvolle winkelstraten tijdens de koopjes en mensenstromen tijdens de Gentse Feesten, maar leidt de wrijving met zoveel onbekenden daar niet eerder tot wrevel dan tot creatieve uitspattingen?

Maar toen dacht ik aan de vele mensen waar ik regelmatig een praatje mee maak (in de bakkerij, de groentenwinkel, de broodjeszaak, …) en vooral ook aan de toevallige ontmoetingen: een rugzaktoerist op zoek naar de jeugdherberg (even meewandelen naar het stadsplan), een nieuwe student die de weg vraagt naar de Kattenberg (even op weg zetten, thuiskomen en beseffen dat hij waarschijnlijk de hogeschool zocht aan de andere kant van de Kattenberg – oeps), de steeds wisselende mensen in de speeltuin in het park (horen hoe een meisje aan een ander meisje vraagt: “Wil jij met mij spelen?” en ze daarna een heel gesprek zien voeren), …

Creatieve jamsessies zijn er nooit van gekomen, maar het is wél prettig natuurlijk. :-)

De buren luisteren naar goede muziek.Waar mensen dicht bij elkaar leven, ontstaat er natuurlijk wel eens wrijving in negatieve zin. Soms leidt dit echter tot positieve contacten. We leerden onze onderburen kennen door al eens te gaan vragen hun muziek iets zachter te zetten (wat ze altijd meteen deden). Niet meteen een flitstende start, maar hierdoor herkenden we elkaar wel in de broodjeszaak en dan kon er al eens een ander gesprekje ontstaan.

Zo heeft tegenslag ook soms mooie kanten. Onze bovenburen – een Bulgaars koppel met een kindje dat iets ouder is dan het onze – leerden we kennen door een verzekeringskwestie waar we als huurders allebei weinig mee te maken hadden. Ons eerste gesprek was achteraf gezien hilarisch. Andere mensen in het gebouw hadden ons gezegd dat de bovenburen geen Nederlands spraken; geen probleem, wij spreken Engels. Dus wij stonden daar ons verhaal te doen, maar kregen steeds meer de indruk dat onze buurman toch wel een zwaar Gents accent had in zijn Engels… Sindsdien maakten we altijd een praatje – gewoon in het Vlaams – in de hal en hield de buurman de deur voor me open als hij me toevallig zag aankomen met de baby.

Het is me nog steeds niet duidelijk hoe dit tot innovatie zou leiden, maar ook in de stad geldt: beter een goede buur dan een verre vriend (zie stelling van de dag).

Er brandt nog licht bij de overburen.Daarnaast ben ik van mening dat het leuk is om in elkaars living te kunnen binnenkijken. Bij ons hingen er geen glasgordijnen (althans niet aan de woonkamer). Voor zo ver je niet in gelijkvloers woont, zijn de enige mensen die je appartement binnen kunnen kijken de mensen aan de overkant, die in hetzelfde schuitje zitten. Door de gordijnen open te laten maak je elkaars leefruimte virtueel groter. Ik vind het gewoon gezellig om te kunnen zien: “Ah, de buren zijn thuis. Kijk, ze gaan ook juist koken.”

Als er ‘sensatie’ was op straat (brandweer die een dak beklimt, botsing, politie die een paar mensen meeneemt in de combi, zwaar transport, …) keek ik altijd ostentatief aan het raam. Het leuke daarbij vond ik dat die éne overbuur dan ook altijd op zijn balkonnetje stond – al is die nieuwsgierge betrokkenheid wellicht eerder een dorps fenomeen. Door onze overgordijnen ’s avonds wat langer open te laten, hoopte ik dat hij zich ook een beetje welkom voelde in ons leven.

Besluit

Is er meer innovatie in de stad dan elders? Vast wel.

Is dit verwonderlijk? Vast niet.

In de stad is alles dichterbij, dus je kunt er meer doen in minder tijd. Er is een groot cultureel aanbod en veel soorten keukens op wandelafstand. Dit is aantrekkelijk voor veel mensen, zeker ook voor innovatieve types.

Zaak gesloten. :-)

Is eentje ooit geentje?*

Calimero.Eentje is geentje, zeggen ze. En toch maken veel kleintjes één groot.

Eén korreltje van een grote hoop zand is verwaarloosbaar. En toch bestaat die grote hoop uit niets anders dan zulke kleine korreltjes. (Filosofen herkennen hierin de paradox van de hoop, of de soritesparadox).

Infinitesimalen zijn oneindig klein. En toch zijn het net groepsdieren: samen sterk.

Eerste voorbeeld: de zwerfvuilparadox. Vorige maand startte in Vlaanderen een nieuwe campagne tegen zwerfvuil (hier aangekondigd). Wellicht heb je de affiches langs de weg toen gezien, of een reclamespotje gehoord.

Een citaat van de website:

Inderdaad, iedereen denkt wel eens “ach, wat is nu 1 kauwgom of 1 blikje?” Maar al die kleintjes zorgen er samen wel voor dat onze straten, parken en bermen vuil ogen. Door hier niet aan deel te nemen, kunt u het verschil maken.

2 miljoen achtergelaten blikjes.

De zwerfvuilcampagne laat het verhaal van twee kanten zien. Enerzijds is er de redenering van het individu dat één blikje de zaak niet kan maken en anderzijds is er de collectieve impact van deze houding: twee miljoen blikjes is een groot verlies aan recycleerbare grondstoffen.

Ik vind dat de campagne klopt, maar betwijfel of ze ook werkt. Iemand die iets langs de weg gooit, krijgt nog steeds niet het gevoel dat die ene kauwgom of dat ene peukje het probleem is: in onze beleving zijn het die mensen die al die andere troep achterlaten… Om Calimero te parafraseren: “Zij zijn met veel en ik is alleen en dat is niet eerlijk!”

Je zou kunnen zeggen dat we de splinter in andermans oog wel zien, maar niet de balk in het eigen. Maar ik vind het toepasselijker om op te merken dat die balk ook maar uit splinters bestaat, waardoor we de bomen in het bos niet meer zien. Of snijdt dat geen hout? Enfin, genoeg gezaagd, terug naar ons zwerfvuil.

De onderliggende paradox zit ook in ons taalgebruik ingebakken: net zoals we één zandkorreltje geen hoop noemen, noemen we één blikje geen zwerfvuil. Dit houdt de “eentje is geentje”-illusie in stand.

Misschien is het belangrijkste doel van dergelijke campagnes om mensen aan het denken te zetten en dat is alleszins gelukt: bij mij wekte de campagne een acute aanval van beroepsmisvorming op en daarvan is deze blogpost het (vertraagde) gevolg: een lijstje met soortgelijke redeneringen. (Laat zeker een reactie achter als je nog een voorbeeld weet!)

Tweede voorbeeld: de paradox van het stemhokje. “Mijn stem maakt toch het verschil niet” denken veel mensen en toch maken ze (samen) een groot verschil!

Derde voorbeeld: een reclamespot waarin vermeld wordt dat iets maar één euro kost, met daarbij de uitspraak “dat is bijna géén euro”. Als al hun potentiële klanten inderdaad zo denken, zijn ze binnenkort rijk.

Vierde voorbeeld: de loterijparadox (van Kyburg), waarover ik eerder al schreef. Kansen zijn soms net zandkorrels: ze hopen zich op. Als je één lotje hebt in een grote loterij waarin precies één lotje als winnaar wordt getrokken, kun je denken “ach, mijn lotje gaat toch niet winnen”. Iedereen kan zo denken en toch komt er (in dit scenario) met zekerheid een winnaar uit de bus.

* Antwoord op de vraag in de titel van dit blogbericht: nee.

Stelling: De redenering dat eentje geentje is, houdt geen steek (tenzij je zeker bent dat het er écht maar eentje is, maar dat ben je nooit).

Aanvulling (19 augustus 2013):

Deze PhD-comic is ook toepasselijk.

Baby en de nerd (2): Vershoudzakje voor baby’s

De stelling van vandaag is:

Levendbarende zoogdieren zijn ontstaan uit reptielen doordat er een ei is blijven zitten.

Zoals ik vorige keer al schreef, meen ik dat ooit eens gehoord te hebben, al weet ik niet meer waar. Hoog tijd om de status van deze hypothese uit te zoeken. En omdat zwangerschap een fascinerend onderwerp blijft, krijg je vandaag weer vier stukjes voor de prijs van één.

(1) Allemaal lamzakken

Tijdens de zwangerschap zit het ongeboren kind in het vruchtvlies in de buik van de moeder.“Na de geboorte zal de gynaecoloog aan de moeder vragen of ze de zak wil zien waar haar baby negen maanden in heeft gezeten,” zei de vroedvrouw. Ze toonde een foto van een vers, bebloed vruchtvlies in de handen van een gynaecoloog. “In het echt is het altijd mooier,” vertrouwde ze ons toe.

Soms blijf je na de prenatale les toch wat op je wetenschappelijke honger zitten en dan moet je dus zelf op zoek naar meer informatie. De wetenschappelijke naam van het vruchtvlies is amnion, dat “lamzak” betekent. Het betreft hier trouwens geen unieke eigenschap van mensen en schapen, want bij alle zoogdiersoorten zit er zo’n beschermend membraan rond het geheel van de zich ontwikkelende vrucht en het vruchtwater. Doet deze structuur je ook denken aan het vliesje in een kippenei? Terecht dan, want ook vogels en zelfs reptielen hebben een amnion. Het vruchtvlies is relatief vroeg in de evolutie ontstaan (vóór de gemeenschappelijke voorouders van vogels, reptielen en zoogdieren van elkaar zijn afgesplitst), waardoor ook vandaag nog de jongen van al deze soorten “uit een zakje” ter wereld komen. De verzamelnaam voor alle diersoorten waarbij er een amnion voorkomt rond het jong in het ei of in de baarmoeder luidt ‘Amniota’.

Als mensen net als vogels waren...

Als mensen net als vogels waren… (Bron afbeelding.)

(2) Woord van de dag: eierlevendbarendheid

Het amnion blijkt een goed aanknopingspunt te zijn om uit te zoeken hoe het zit met de stelling van vandaag. De eerste gewervelde dieren waren voor hun voortplanting afhankelijk van water, net zoals de hedendaagse amfibieën dat nog steeds zijn. In de loop van de evolutie ontstonden Amniota, die eieren legden waarin het embryo niet uitdroogde (waterhoudend vlies) of verstikte (met poriën voor gasuitwisseling), maar wel beschermd was van de omgeving (ondoordringbaar voor ziektekiemen en met een harde schaal).

We hebben dus al twee puzzelstukken gevonden: ten eerste zijn er dieren ontstaan die eieren leggen met een vlies erin om de embryo’s in een waterige omgeving te houden; ten tweede heeft dit vlies een soortgelijke functie en structuur als het vruchtvlies bij mensen en andere zoogdieren. Een volgend stuk in de puzzel is de vaststelling dat er diersoorten zijn die eieren produceren, maar die deze eieren in hun lichaam bewaren, waardoor het lijkt of ze levendbarend zijn: ze zijn ‘eierlevendbarend‘. Als we deze stukjes informatie samenvoegen, lijkt het dus plausibel dat de huidige zoogdieren afstammen van een reptielensoort die eierlevendbarend was. Deze mogelijkheid wordt ook naar voren geschoven op “Ask a biologist“, waar bovendien wordt opgemerkt dat de evolutie van eierleggend naar levendbarend meermaals is opgetreden in het dierenrijk.

(3) Van vochtinbrengende crème tot borstvoeding

Mensen leggen geen eieren, maar sommige zoogdieren doen dat wél.Op de lagere school leerden we een aantal typerende eigenschappen van zoogdieren: ze zijn levendbarend, ze zogen hun jongen en ze hebben een vacht. Hoewel er voor elk van deze eigenschappen wel een zoogdierensoort bestaat die er een uitzondering op vormt, komt de combinatie van eigenschappen toch zeer veel voor. Ik heb nooit ingezien waarom deze eigenschappen samen voorkomen. De mogelijke voor- of nadelen van zogen, lijken mij onafhankelijk te zijn van de vraag of het jong al dan niet eerst in een ei zit. En wat heeft het hebben van veren, schubben, of haren ermee te maken?

In mijn zoektocht naar de oorsprong van het verhaal van het ei dat was blijven zitten, vond ik hier een interessante hypothese over. Hoewel het ontstaan van het amnion ervoor zorgde dat amniota hun eieren niet in water hoefden te leggen, moesten deze wel vochtig gehouden worden. Dit vocht werd afgescheiden uit klieren in de huid van het moederdier, vastgehouden in haar vacht en zo op de eieren uitgewreven. Melkproductie zou dus aanvankelijk geen voeding voor de jongen zijn geweest, maar eerder een dagcrème voor de eieren…

Deze hypothese lijkt de drie typische zoogdier-eigenschappen netjes met elkaar te verbinden, maar schijn bedriegt. De hypothese werd namelijk uitgewerkt voor zoogdieren die eieren leggen (cloakadieren of snaveldieren) en waarbij de melkklieren inderdaad in behaarde huid zitten. Men neemt echter aan dat deze zoogdieren eerder van de reptielen zijn afgetakt dan de levendbarende zoogdieren. Onder deze aanname stammen levendbarende zoogdieren niet af van de eierleggende zoogdieren en blijft de link tussen baarmoeder, moedermelk en vacht een mysterie.

Als je het niet ziet zitten om tot vlak voor de bevalling hard te moeten schrobben, dan moet je hierover misschien een contract aangaan met je partner.(4) Leuk contractje

De helft van de zoogdieren zijn mannen. Om dit deel van de populatie toch ook niet te vergeten, tot slot nog een link, die overigens niet helemaal past in de categorie “wetenschap”, maar wél bij “baby en de nerd”: dit is het contract dat Kurt Vonnegut in 1947 afsloot met zijn zwangere vrouw, waarin precies wordt vastgesteld op welke manieren hij haar tijdens deze periode zal bijstaan in het huishouden. Schattig dat ze ook gestipuleerd hebben dat zij niet zal zagen en hij niet zal vloeken tijdens deze werkjes. :-)

Kunst met kleuren die niet bestaan

Een lichtrode panter is hetzelfde als een min groene luipaard.Roze” is een synoniem voor lichtrood. Het feit dat we daar een speciaal woord voor hebben, suggereert dat lichtrood zelf iets bijzonders zou zijn. Pakweg lichtblauw en lichtgroen krijgen geen speciale naam, dus lichtrood is naast zijn schoenen gaan lopen.

Roze is niet alleen snobistisch, maar ook een ambigu begrip. Het wordt voor flets rood gebruikt, maar ook om een verzadigde kleur aan te duiden, namelijk magenta (fuchsia voor de vrienden). Minute Physics brengt korte YouTube-filmpjes over fysica – een beetje zoals ViHart doet over wiskunde. In één van hun filmpjes leggen ze uit dat roze (in de betekenis van magenta) niet voorkomt in de regenboog. In deze context kun je roze net zo goed “min groen” noemen, omdat het wit licht is waaruit het groen is weggefilterd.

Ze zeggen in het filmpje niet dat roze niet bestaat (al staat dit wel in de beschrijving onder het filmpje), enkel dat het geen spectrale kleur is. Er zijn nog een heleboel andere “extraspectrale kleuren” zoals bruin en mauve. Toch maken sommige bloggers zich al een beetje zorgen dat roze niet echt bestaat en vinden anderen het nodig om te argumenteren dat roze wél een echte kleur is.

Net als “roze” is ook “kleur” een woord met meerdere betekenissen. In feite wordt hier het misverstand tussen Newton en Goethe, die elk hun eigen kleurenleer hadden, nog een dunnetjes overgedaan. Kleur wordt in de fysica gebruikt om specifieke golflengten aan te duiden (Newtons optica), maar kleur wordt ook gebruikt om een aspect van de menselijke waarneming te vatten (Goethes kleurenleer). In dat tweede geval gaat het zelden om één specifieke golflengte, tenzij je een regenboog ziet, of als je in een laser kijkt – wat sowieso geen goed idee is! Er is wel een link tussen fysische spectra enerzijds en menselijke kleurwaarneming anderzijds, maar dit verband is alles behalve eenvoudig uit te leggen. (Al wil ik dat in een volgend stukje wel graag eens proberen.)

Met deze bril lukt het vast om imaginaire kleuren te zien. Als je toch eens een kleur wilt zien die echt niet bestaat  (en dat zonder hallucinoge middelen), dan heb ik drie methodes voor je.

Ten eerste kun je dit proberen: zeer lang naar een vlak van verzadigd groen kijken en dan naar een rood voorwerp kijken. De groengevoelige kegeltjes zijn door het intense groen tijdelijk verblind en hierdoor zou je een tint rood ervaren, die intenser is dan spectraal rood.

Ten tweede kun je een minuut naar de bovenste helft van het prentje bij deze link staren en daarna naar de onderste helft, voor een soortgelijk effect.

Ten derde kun je ook naar het museum gaan. Dit soort waarnemingsexperimenten zijn immers een bron van inspiratie voor kunstenaars, zeker voor makers van minal art. Mijn eerste bewuste kennismaking met minal art was toen ik samen met Machteld naar een tentoonstelling ging in Duitsland. Er lagen enkele stenen op wat zand, er stonden woorden op de muur in meerdere talen, er waren grote en kleine oranje kubussen met een glad oppervlak en er was een grote spiraal waar je in mocht wandelen: smalle gangen van hoge witte muren zijn altijd goed voor een beetje zintuiglijke deprivatie. Er waren ook instructies om gekleurde lijntjes op de muur te zetten, waardoor de illusie ontstond van andere kleuren, al is dat laatste weinig vernieuwend voor een publiek dat vertrouwd is met de rasterdruk van kranten. Het leukste vond ik een installatie (mogelijk was het de Green Light Corridor van Bruce Nauman) waarbij je traag door een smalle gang moest wandelen die helgroen verlicht was. Als je uit de gang kwam en om je heen keek, leek bijna alles roze – al lijkt “min groen” hier echt de perfecte omschrijving. Helaas heb ik toen niet geprobeerd om specifiek naar een helrood voorwerp te kijken, dus die kans om imaginair rood te zien heb ik aan me voorbij laten gaan.

Dit viooltje is paars, de kleur van tovenaars.Nog een leuk weetje van het Engelstalige Wikipedia-artikel over paars: “Like orange and silver, purple has no true word that rhymes with it.” In het Nederlands hebben we wel voor de hand liggende rijmwoorden op ‘paars’ (maar daarmee ga ik deze post niet afsluiten). Trouwens, ‘mauve’ rijmt op ‘filosoof’. :-)

 

Als slot lijkt deze stelling me wel toepasselijk:

“Over kleur valt weldegelijk te twisten.”

Sta jij ook altijd in de langste wachtrij?

Het winkelkarretje is weer vol en nu op zoek naar de kortste rij.Bloggers zijn ook maar mensen, dus doen ze al eens hun beklag over alledaagse gebeurtenissen: i. van “Kerygma” schrijft over 32 minuten aanschuiven aan de kassa – en dat enkel voor een aftrekker en een rol vuiniszakken. Van mijn mama heb ik volgende stelling geleerd: “Het aantal klanten telt, niet hoe vol hun winkelwagens zijn.” (Haar ervaring is dat het afrekenen in verhouding veel langer duurt dan het scannen van een hele band producten.) Deze gouden raad heeft me al veel wachttijd bespaard. Er zijn nog mensen die zo redeneren, want deze tip staat ook tussen de commentaren bij het vorige bericht, waar je nog een hele waslijst aan strategieën vindt om de snelste rij te kiezen.

Heb jij ook het gevoel in de winkel altijd in de langste wachtrij te staan? Dat kan kloppen: het is een eenvoudig gevolg van statistiek. Als je ervan uitgaat dat wachtrijen nu eenmaal niet even snel gaan en dat je evenveel kans hebt om een tragere als om een snellere rij te kiezen, dan zul je na enkele keren winkelen gemiddeld méér tijd in trage rijen hebben doorgebracht – gewoon omdat die ervaring langer duurt dan het staan in snelle rijen. Bovendien ga je je misschien ergeren en heb je tijd om alvast een boos blogstukje te bedenken. Hierdoor heb je dus nóg meer bewuste herinneringen aan de lange rij, dan alleen al te verwachten is op basis van de er doorgebrachte tijd. Als je erover vertelt aan anderen, hebben zij vast ook rampverhalen klaar van extreem lange wachttijden, waarbij ze de keren dat er net voor hun neus een nieuwe kassa open ging en ze als eerste naar buiten wandelden natuurlijk glad vergeten.

Als we onze herinneringen gebruiken om te bepalen of er meer trage of meer snelle wachtrijen zijn, vallen we ten prooi aan een selectiebias (meer bepaald: samplingbias): we hebben meer herinneringen aan trage wachtrijen, zelfs als we al in evenveel snelle rijen hebben gestaan. Hetzelfde effect zorgt ervoor dat we ook denken dat wij met de auto altijd in de langste file staan.

Michael Lugo schreef op zijn blog “God plays dice” recent over enkele voorbeelden van samplingbias. Zijn voorbeeld over de gemiddelde grootte van schoolklassen kan meer licht kan werpen op onze altijd-in-de-langste-wachtrij-illusie. Als je ongelijke schoolklassen herverdeelt zodat ze even groot worden (zonder het aantal klassen te veranderen), doet dit niets aan de gemiddelde klasgrootte, maar wel de gemiddelde klasgrootte die leerlingen ervaren. Dit heeft er opnieuw mee te maken dat er meer leerlingen in de grootste klas zitten, waardoor zij het subjectieve gemiddelde opdrijven. Om het voorbeeld van Michael te volgen: stel dat je 90 leerlingen verdeelt over een klas van 30 leerlingen en een klas van 60 leerlingen. De klassen hebben dan gemiddeld 45 leerlingen. Als je echter aan alle leerlingen vraagt hoe groot hun klas is en daarvan het gemiddelde berekent, krijg je (30×30 + 60×60) / 90 = 50. Het subjectieve gemiddelde van 50 ligt hoger dan het objectieve gemiddelde van 45. De enige manier om dit verschil weg te werken, is door de klasgroottes gelijk te maken aan het objectieve gemiddelde, of dus twee klassen te maken van elk 45 leerlingen.

Als je nog eens lang moet wachten, kun je de tijd misschien doden met een beetje hoofdrekenen. Het lijkt allemaal een kwestie van psychologie (selectief geheugen, confirmatiebias en andere denkfouten), maar toch kun je de grootte van het effect exact voorspellen. Kijk, dat vind ik dan mooi!