Tag Archief: trivia

Moedig te gaan naar Balliol college

Balliol College heeft naast goede docenten ook een mooie tuin.In het overzicht van lessenreeksen en seminaries waaruit ik kon kiezen hier in Oxford sprong er één titel meteen in het oog: “The hitch-hikers guide to ‘if’“, of “De liftersgids voor ‘als'” – natuurlijk een knipoog naar de sciencefiction-reeks van Douglas Adams. De lezingen worden omschreven als ‘cinematic lectures‘ en zouden onderwijzen in ‘correct revolutionary thinking‘. Dit was meer dan genoeg om mij nieuwsgierig te krijgen, dus op naar Balliol college – één van de oudste colleges van Oxford, gelegen aan Broad Street, dus pal in het centrum.

De lessen gaan over ‘als’, een klein woordje met superkrachten, dat met zijn drie (in het Engels slechts twee) letters toch de macht heeft om voorwaardelijke zinnen in te leiden. Voorwaardelijke zinnen zijn ook interessant vanuit het oogpunt van de filosofie van de kansrekening; met name de vraag of (en zo ja hoe) voorwaardelijke zinnen samenhangen met voorwaardelijke kansen heeft al veel inkt doen vloeien. In de les is het woord ‘waarschijnlijkheid’ nog niet gevallen, maar dat hoeft ook niet: ik zal zelf wel zien hoe ik dat erop kan toepassen. De reeks is een soort training in verbaal logisch denken, vooral gericht op eerstejaars die “nog niet bezoedeld zijn door formele logica”. Er wordt ook elke week een “Fantasy Logic Competition” gehouden, waarin teams van eerstejaars elkaar onder een fantasienaam bekampen met logische argumenten over een opgelegd scenario; ook hierin is het gebruik van symbolische logica taboe: alle argumenten moeten in Engelse volzinnen opgeschreven worden.

De docent, Bob Hargrave, staat niet eens op van zijn stoel, maar weet de studenten van de eerste tot de laatste seconde te boeien. Hij werkt aan de hand van voorbeelden die tot de verbeelding spreken en heeft een uniek soort humor. Alles wordt onderwezen aan de hand van Powerpoint-dia’s, wat al tot menig didactisch dieptepunt heeft geleid, maar niet in de handen van Bob Hargrave, o nee! Als de les begint, gaat het licht uit: het is verboden om notities te nemen – een probleem voor compulsieve notulisten zoals ik. Bob voorziet zijn studenten wel van samenvattingen op zijn website. Het licht gaat enkel aan als er ergens over gestemd moet worden.

President Kennedy werd tijdens een optocht neergeschoten, vermoedelijk door L.H. Oswald.De belangrijkste stemronde tot nu toe ging over de Oswald-zinnen. Om dit uit te leggen, moet je eerst weten dat Lee Harvey Oswald de vermoedelijke moordenaar is van president Kennedy. Er zijn drie voorwaardelijke zinnen die hierop betrekking hebben, onder filosofen bekend als ‘de Oswald-zinnen’:

[A] Als Oswald Kennedy niet heeft vermoord, dan heeft iemand anders het gedaan.
[B] Als Oswald Kennedy niet vermoort, dan zal iemand anders het doen.
[C] Als Oswald Kennedy niet had vermoord, dan zou iemand anders het gedaan hebben.

(En nu hoop ik maar dat ik ze juist vertaald heb, want het zit hem allemaal in de nuance van didn’t, doesn’t en hadn’t.)

De stemronde ging over hoe je deze zinnen zou rubriceren, met name of je zin B eerder bij A of bij C zou indelen. Voor mij was dit zeer verwarrend, aangezien ik A en C samen en B apart zou zetten (puur omdat enkel B gezegd kan worden op een moment dat de moord nog niet gebeurd is). Ik was niet snel genoeg om de rest van de grammatica te doorgronden en onthield me van de stemming, maar de uitslag was helder: slechts twee studenten vonden dat B beter bij A paste, terwijl de rest (toch een veertigtal mensen) B bij C indeelden.

Bob Hargrave was in zijn nopjes: “You are the children of the Revolution!” zei hij. In heel de wereld zijn grammatici en taalfilosofen het erover eens dat B bij A hoort, behalve vier onderzoekers, hier in Oxford. Bob riep de studenten dan ook op om hun revolutie te steunen.

Met een kloek sterrenschip als de Enterprise is het net iets makkelijker om moedig op sterrentoch te gaan.Behalve om over Oswald- en andere voorwaardelijke zinnen te doceren, gebruikt Bob zijn lessen ook om heerlijk door te bomen over andere grammaticale kwesties. Mikpunt van zijn spot is mevrouw Ann Widdecombe – lid van de conservatieve partij -, die een krantencolumn heeft geschreven waarin ze de belabberde kennis van het Engels bij de jeugd aanklaagt. Eén van haar klachten is dat jongeren niet weten dat je de infinitief niet mag splitsen. Bob vindt het juist prachtig dat ze dit niet leren op school, want het Engels heeft helemaal geen infinitief volgens hem en datgene wat ze wellicht bedoelt met een infinitief mag je wel splitsen.

Laten we het werkwoord ‘gaan’ als voorbeeld nemen. Dit is meteen de infinitief, de vorm zoals het werkwoord ook in het woordenboek staat. In het Nederlands is de infinitief altijd één woord, dus daar valt niet veel aan te splitsen. In het Engels wordt dit ‘to go‘, twee woorden dus en volgens sommigen mag er tussen ‘to‘ en ‘go‘ nooit een ander woord geplaatst worden. Op het eerste zicht lijkt dit te kloppen, maar herinner je je de introtekst van Star Trek (The Next Generation) nog? Als Trekkie ken ik het natuurlijk uit mijn hoofd, maar voor wie geen fan is, staat hier de tekst:

Space … the Final Frontier. These are the voyages of the starship Enterprise. Its continuing mission: to explore strange new worlds, to seek out new life and new civilizations, to boldly go where no one has gone before.

Er staat dus ‘to boldly go‘, niet ‘boldly to go‘ of ‘to go boldly‘. De constructie ‘to boldly go‘ in de Star-Trek-intro heeft voor mij nooit eigenaardig geklonken, maar ik kende dit tekstje natuurlijk al vóór ik een beetje Engels begreep, dus ik ben geen goede maatstaf. Bob zei ook dat er tussen de drie formuleringen, met ‘boldly‘ telkens op een andere plaats, subtiele verschillen zijn. Dit lijkt plausibel, maar welke nuances dit dan zijn ontgaat me.

Star Trek's mission: to boldly split infinitives that one one has split before.Om aan te tonen dat het probleem zich niet stelt in het Latijn of Frans en de meeste andere talen, had Bob Hargrave ‘to boldly go‘ in een aantal talen vertaald (inclusief Swahili). In al deze voorbeelden is de infinitief één woord en stelt het probleem zich dus inderdaad niet. Dan kwam hij echter bij het Duits, waarbij het ‘dapfer zu gehen‘ wordt – volgens Bob een infinitief met twee woorden, die inderdaad níet gesplitst kan worden. Dit deed me toch even de wenkbrauwen fronsen, in het Nederlands zou je ‘to boldly go‘ als ‘moedig te gaan’ kunnen vertalen, maar de infinitief is ‘gaan’, niet ’te gaan’. En geldt hetzelfde niet voor het Duits: het werkwoord is daar toch gewoon ‘gehen‘, niet ‘zu gehen‘? En kun je dan eigenlijk die ‘to‘ in het Engels niet ook als een gewoon voorzetsel interpreteren, en ‘go‘ als infinitief? (Overigens vind ik op het internet als Duitse vertaling eerder ‘mutig dorthin zu gehen‘.)

Ik zat met meer vragen dan antwoorden en besloot dat er maar één uitweg was: ‘to boldy go‘ naar Wikipedia. En wat blijkt: het al dan niet splitsen van de infinitief is één van de grootste controversen in de Engelse grammatica. Wikipedia is ook altijd een goede bron van leuke weetjes, zoals dit: het splitsen van de infinitief, meer specifiek zoals het beroemde gebruik ervan in de intro van Star Trek, vormt de basis van een grap uit Douglas Adams’ Transgalactisch Liftershandboek:

In those days men were real men, women were real women, small furry creatures from Alpha Centauri were real small furry creatures from Alpha Centauri. And all dared to brave unknown terrors, to do mighty deeds, to boldly split infinitives that no man had split before – and thus was the Empire forged.

Hm, ook hier een verwijzing naar ‘to boldly go‘ én naar Douglas Adams, net als in de titel van Bobs lessenreeks. Toeval? Ik dacht het niet; volgens mij heeft Bob Hargrave deze Wikipedia-pagina gewoon zelf geschreven.

Beroepsmisvorming

In bomen zitten is een eigenaardige gewoonte.Het leek wel een sprookje: een jonge vrouw vertelde hoe fijn ze het vond om in bomen te klimmen. Eigenlijk was ze daar al iets te oud voor, maar gelukkig vond ze een leuke jongen die ook graag in bomen zat. Dit is het eerste fragment dat ik ooit zag van een BBC3-reeks die “Freak like me” bleek te heten. Op YouTube zijn er andere fragmenten van te bekijken over mensen en de rare gewoontes die ze erop nahouden. De Nederlandse omroep maakte dit jaar een eigen versie, “Van de gekke“, maar die heb ik (nog) niet bekeken.

Aan deze reeks moest ik weer denken toen ik op Tales of the crib Liliths lijstje met rare gewoontes las. Ik vind het heerlijk om over andermans gekte te horen, maar ik moet bekennen: zelf heb ik ook een paar vreemde gewoontes. Zo vind ik het leuk om met pauwen te praten: als ik ‘peyó’ of ‘perú’ roep, dan roepen ze terug, echt waar! Ook geef ik de auto een schouderklopje (of eigenlijk een dashbordklopje) als hij me zonder sputteren door een benarde verkeerssituatie heeft geholpen – dat heb ik van vriendin H. overgenomen.

Andere rare gewoontes situeren zich in de categorie “beroepsmisvorming”. Als ik een gebouw zie waarvan de balkonnen uitsteken in de vorm van “\exists” (de existentiekwantor uit de logica, te lezen als “er bestaat”), dan is mijn dag goed. Ik heb mijn blauwe Olympus compactcamera altijd bij me en kom geregeld thuis met foto’s zoals die in de collage hieronder.

Beroepsmisvorming.

Op en rond het Sint-Pietersplein in Gent zijn er tal van logische en wiskundige symbolen te vinden, zoals epsilon, de existentiële quantor, pi en verwijzingen naar oneindig.

Omdat ik zowel fysicus als filosoof ben, betaal ik de tol van beroepsafwijkingen dubbel. Ik staar al eens iets te lang naar het schuim in de afwasbak, want de fysicus in mij is verzot op oppervlaktespanning en diffractiekleuren. Maar ook filosofen hebben allerlei typische afwijkingen; er bestaat zelfs een zelfhulpblog voor partners van filosofen.

Met een klein briefje kun je het leven redden van een filosoof.Eten blijkt een centraal probleem voor filosofen: we vergeten het en hebben dus iemand nodig om ons daaraan te helpen herinneren. Tegen dat ik door heb dat ik moet eten, ben ik niet meer in staat om zelf iets te koken. Hoe deze overduidelijke fabricagefout toch door de mazen van de evolutie is kunnen sluipen, is mij een raadsel! Ik ben dan ook zeer dankbaar dat mijn vriend voor me kookt.

Dat filosofen vergeten te eten, dat komt door Plato. Volgens Plato was het lichaam een last – “een bron van eindeloze moeilijkheden” – iets dat een filosoof voortdurend afleidt van zijn taak. Als je mij niet gelooft, dan moet je het maar eens aan Bertrand Russell vragen. Nu ja, de man is dood, dus bellen heeft geen zin, maar sla er gerust zijn Geschiedenis van de Westerse filosofie eens op na (op p. 137 in de vertaling door Rob Limburg):

Ik heb vele filosofen gekend, die vergaten te eten, en dan nog bleven lezen, wanneer zij eindelijk aten. Deze mensen handelden in de geest van Plato: zij onthielden zich niet door een speciale zedelijke inspanning, maar interesseerden zich nu eenmaal meer voor andere dingen.

Als je in de tekst “lichaam” vervangt door “internet” en “lezen” door “surfen”, dan klopt de uitleg ook voor vele niet-filosofen, volgens mij. ;-) Iets verder, op dezelfde pagina, staat er nog een grappig stukje:

Blijkbaar moest de filosoof op dezelfde afwezige manier trouwen en kinderen verwekken en grootbrengen, maar sinds de emancipatie van de vrouw gaat dit zo gemakkelijk niet meer. Geen wonder dat Xantippe een helleveeg was.

(Xantippe was de tweede vrouw van Socrates, die met lede ogen moest aanzien hoe haar man niets nuttigs bijdroeg aan het dagelijkse leven.) Die Russell toch, de schavuit.

Veel filosofen drinken te veel koffie. (Dat komt niet door Plato, maar door de cafeïne.) Deze verslaving heeft weinig vat op mij, maar ik hou erg van een koekje in de namiddag en meestal maak ik daar dan wel koffie bij. Soms ben ik nog zo aan het nadenken, dat ik wel de waterkoker aanzet, maar het water te vroeg op de koffie giet, zodat ik een lauwe vieze brij bekom en opnieuw moet beginnen. “Verstrooid ben je al, nu alleen nog professor worden”, zegt mijn moeder als ik haar zoiets vertel.

Beroepsziekte voor filosofen: papiersnee, in het oog.Tijdens mijn jaren in de materiaalfysica heb ik nooit een ongeluk meegemaakt in het labo. Een hele opluchting, want waterstoffluoride – om maar iets te noemen – is eng spul. Echte beroepsziekten zijn er gelukkig niet verbonden aan het filosofenbestaan, tenzij de kwalen die eigen zijn aan alle zittende beroepen, zou je denken. Toch ben ik tijdens het schrijven van mijn doctoraat naar de dokter moeten gaan voor een arbeidsongeval: een papiersnee… in mijn oog! Eerst dacht ik nog dat mijn oog gewoon geïrriteerd was, maar toen ik eindelijk weer iets kon zien, bleek dat ik dubbel zag, door één oog. Volgens de optica kan dat niet met een bolle lens, maar je moet geen fysicus zijn om te weten dat er dan iets mis is. En ja, er bleek een sneetje te zitten in mijn ooglens. Na een week was het wondje mooi geheeld en sindsdien heb ik om dubbel te zien gewoon weer beide ogen nodig. Oef!

Het moet het toppunt van verstrooidheid zijn: met de hoek van een blad in je eigen oog prikken. Ik ken echt niemand die al ooit zoiets doms heeft gedaan, dacht ik nog, maar toen ik het voorval aan mijn moeder vertelde, zei ze: “O, dat heb je als kind ook eens gehad”.

Vlechtwerk

Een wan is een platte mand met twee handvaten.Mijn familienaam, Wenmackers, verwijst naar het beroep wannenmaker. Dit is een typisch oud ambacht uit het Maasland, waar sommige mandenvlechters zich specialiseerden in het vlechten van platte manden waarmee men het kaf van het koren kon scheiden: de wan.

In de Nederlandse Maasgemeente Stein staat er een beeldje van een wannenmaker. Iets verder van huis, in het Parijse Musée d’Orsay, hangt het schilderij “Le vanneur” (of “De wanner”) van Jean-François Millet. Helaas mag je daar geen foto’s maken, maar gelukkig is er het internet voor plaatjes bij praatjes (en zijn sommige mensen minder gezagsgetrouw). Dit is het schilderij:

Le vanneur van Jean-Francois Millet (rond 1848).

Le vanneur. Jean-Francois Millet schilderde deze korenwanner omstreeks 1848. Tegenwoordig hangt het werk in Musée Orsay. Bron van de afbeelding: http://www.flickr.com/photos/havala/3974553755/.

Als filosoof is “Wenmackers” wel een toepasselijke naam: in mijn beroep probeer ik immers ook om hulpmiddelen te maken waarmee je het kaf van het koren kunt scheiden… In plaats van wissen gebruik ik ideeën, maar het vereiste vlechtwerk is gelijkaardig.

Fysica: van atoom- tot bikinimodel

Rutherford op een Britse postzegel uit 2010.Eerder schreef ik over vrouwen als minderheidsgroep in de wiskunde, naar aanleiding van mijn deelname aan een zomerschool in Leiden (hier, hier en hier). Ook in de filosofie zijn vrouwen ondervertegenwoordigd, dus misschien schrijf ik daar ooit wel eens over. Vandaag wou ik het echter hebben over vrouwen in de fysica, nog zo’n welbekende minderheid.

Zelf heb ik het nooit vervelend gevonden om deel uit te maken van deze minderheid. Het is gewoon leuk om een fysicus te zijn, ongeacht andere parameters, zou ik denken. Jammer genoeg blijkt dit niet voor iedereen te gelden: in een blogbericht schrijft Linda Henneberg over haar zomer op CERN (onder meer besproken op Cocktail Party Physics). Ze is er op twee vlakken in de minderheid: ze is een vrouw (net als zo’n 20% van het personeel op CERN) en ze is niet op CERN om experimenten te doen, maar wel als stagiair in de wetenschapscommunicatie. Zoals ze zelf ook al aangeeft, is het best mogelijk dat denigrerende opmerkingen in haar richting met dit tweede aspect te maken hebben. Dat zou mijn gok zijn: de meeste fysici zijn erg trots op hun vakgebied en zullen met plezier Ernest Rutherford (bekend van zijn atoommodel) quoten:

All science is either physics or stamp collecting.
(Alle wetenschap is ofwel fysica, ofwel postzegels verzamelen.)

(Ironisch genoeg kreeg Rutherford de Nobelprijs in de Chemie, dus niet die in de Fysica. Ook leuk om te weten is dat verscheidene landen een postzegel hebben uitgegeven met zijn foto erop.) Als natuurkundigen zich al zo laatdunkend uitlaten over andere wetenschappen, kun je je wel voorstellen hoe zelfgenoegzaam ze zijn ten overstaan van een journalist (ook al heeft Linda een opleiding gehad in de fysica).

Enkele meetlijnen in BESSY: tussen de wirwar aan kabels en toestellen die grotendeels met aliuminiumfolie zijn bedekt doen enthousiaste wetenschappers onderzoek naar nieuwe materialen.Helaas ben ik nooit in CERN geweest, zelfs niet voor een rondleiding, laat staan als ‘summie’ (zoals de zomer-stagiairs er worden genoemd). Ik ben wel meermaals metingen gaan uitvoeren op BESSY: daarmee bedoel ik niet de langharige collie uit het gelijknamige stripverhaal, maar wel het synchrotron in Berlijn, een grote internationale onderzoeksinstelling. Ik vond de sfeer op BESSY heel bijzonder. Er wordt natuurlijk vooral hard gewerkt: als je maar een week meettijd hebt, probeer je er het uiterste uit te halen en dus dag en nacht te werken. Juist daardoor heerst er ook een spontane, sympathieke sfeer tussen de onderzoekers. Laat me dit illustreren met een anecdote: als de metingen goed gaan moet je vooral dóórgaan, dus ook niet stoppen om te eten. Maar een mens krijgt op den duur toch honger… Mijn Berlijnse collega stelde voor om via internet een pizza te bestellen, dus dat deden we. Even later riep de portier via de intercom om dat er pizza’s geleverd waren. Iedereen in de experimenteerhal had dat kunnen horen en glimlachte naar ons toen we ons avondmaal gingen ophalen. Ik denk zelfs dat we een trend gezet hebben, want de volgende dagen werden er al eens vaker pizza’s bezorgd.

BESSY is niet zo iconisch als CERN en ik heb er tijdens mijn meetweken nooit een wetenschapsjournalist gezien, maar ik kan me perfect voorstellen dat de onderzoekers een journalist toch eerder als een soort toerist dan als een collega zouden beschouwen, ongeacht of het man of een vrouw betrof. Psychologen en sociologen hebben opgemerkt dat mensen die elkaar niet kennen een positiever beeld hebben van mensen die op hen lijken. Elk verschil werkt als een strafpunt, ongeacht waarover het gaat: leeftijd, nationaliteit, beroep, geloof, politieke voorkeur, muzieksmaak, of geslacht. Iemand die een journalist is en een vrouw tussen hoofdzakelijk mannelijke niet-journalisten start dus al met twee strafpunten. Onfair, maar wel een direct gevolg van de menselijke psychologie, die wij toch allen delen… Bijna alle andere mensen in een omgeving als CERN hebben deze gelijkenis-strafpunten onderling niet.

Net als bij de discussie over vrouwen en wiskunde is mijn conclusie dat de huidige werkpopulatie in de fysica erg homogeen is en dat de wetenschap wellicht gebaat zou zijn met een grotere diversiteit aan mensen, waarbij een hogere participatie van vrouwen vereist is maar niet voldoende. Tweede conclusie: mannen (fysicus of niet) zeggen vast wel eens domme of onhandige dingen over of tegen vrouwen, maar enig mededogen is op zijn plaats. Mannen zijn tenslotte ook maar mensen.

Mooie plaats om aan fysica te doen.Het is best mogelijk dat mijn beeld van ‘vrouwen en fysica’ te optimistisch is. Ik vroeg me af hoe het kwam ik dat ik geregeld bezoekers krijg op mijn website die worden doorgelinkt via een Amerikaanse vacature-website. (De naam vermeld ik niet, omdat ik geen reclame wil maken.) Daarom bezocht ik de website en probeerde te zoeken op relevante trefwoorden zoals ‘philosophy’ en ‘physics’. Een link naar mijn website vond ik niet, maar wel deze vacature:

Bikini physics.

Advertentie voor een bikinimodel dat ook zinnetjes over fysica moet kunnen uitspreken.

Bij mij roept deze advertentie veel vragen en een paar erg foute beelden op. Ik heb niets tegen websites als Science Babe, waarbij Deborah (Debbie) Berebichez, een doctor in de fysica, toont dat ze ook sexy is. Haar video over “De fysica van hoge hakken” vind ik prima: ze trekt de aandacht en gebruikt die aandacht om iets over wetenschap te vertellen. Misschien is dat ook het plan achter de vacature hierboven, maar hoe intelligent moet je precies zijn om voorgeschreven teksten voor te lezen?!

Mijn conclusie: een echte science babe doet haar stunts zelf!

Uiteindelijk kom je altijd bij filosofie terecht

Wie zegt dat filosofen niet uit hun zetel te branden zijn, heeft nog niet van x-phi gehoord.Op dit blog heb ik nog niet veel over filosofie geschreven. Erg is dat niet, want als je iets langer nadenkt over de onderwerpen waar ik wel over geschreven hebt, dan kom je toch wel bij filosofie uit. Als je langer over wiskunde nadenkt, kom je uit bij vragen over haar grondslagen: “Wat is een getal?”, “Wordt wiskunde ontdekt of uitgevonden?” en vele kwesties rond het begrip oneindig. Als je nadenkt over mannen en vrouwen, kun je je afvragen of deze tweedeling wel zo absoluut is als ze vaak wordt voorgesteld. Is het ook mogelijk dat er sprake is van een continue schaal (die in het midden minder bevolkt is)? Dit is een kwestie van definities, maar ook concrete dingen kunnen vragen oproepen. Als je over een platenspeler nadenkt, bijvoorbeeld, kun je je afvragen hoe die werkt: dan kom je via de techniek uit bij de fysica van het geluid. Als je dan nog iets langer nadenkt, zit je toch weer kniediep in de filosofie: is er een fysische basis voor alle vormen van informatie (zoals een plaat de informatie bevat van de muziek die in haar groeven staat gegraveerd)? Hierop weet ik het antwoord niet, maar dat het des te meer uitdagend om er over na te denken.

Je kunt wel boeken lezen om je kennis te verbreden, maar onderzoekers houden zich juist bezig met vragen waarop er in geen enkel boek een antwoord staat. Het nadeel hiervan is dat ze niet ergens kunnen gaan spieken om te zien of ze op de goede weg zijn. Vaak weten ze zelfs niet of hun vraag wel een antwoord hééft. Ze kunnen ook experimenten uitvoeren om hun fysische (of chemische, of biologische, …) intuïtie aan te scherpen, maar het antwoord op sommige vragen kan men niet proefondervindelijk bepalen. Niet zelden betreft het hier filosofische vragen.

Hoewel filosofische kwesties niet met een welgekozen proefje te beslechten zijn, betekent dit niet dat experimentele resultaten irrelevant zouden zijn voor de filosoof. Filosofie en natuurwetenschappen hebben een gemeenschappelijke oorsprong en – volgens mij althans – nog steeds een gemeenschappelijk doel: de wereld om ons heen en onze plaats daarin begrijpen. De wetenschapsfilosoof vertrekt van wetenschappelijke bevindingen, al voert hij dat deel van het onderzoek niet langer zelf uit.

De archetypische filosoof mag dan in zijn zetel zitten nadenken, in het nieuwe millennium zijn er ook andere manieren om aan wijsbegeerte te doen. Zo worden er in de experimentele filosofie (of ‘x-phi’) methodes gebruikt die lijken op die uit de experimentele psychologie. Met behulp van vragenlijsten tracht men te achterhalen hoe mensen denken over morele dilemma’s, of onder welke omstandigheden ze zeggen dat iemand iets wel of niet weet. De resultaten worden dan geanalyseerd in een filosofische verhandeling over ethiek of epistemologie. Een andere nieuwe onderzoekslijn is de computationele filosofie, waarbij een wijsgerige onderzoeksvraag deels met behulp van computer-simulaties geanalyseerd wordt. Computer-simulaties worden ook wel pseudo-experimenten genoemd en zijn ook in de wetenschappen een populaire methode, met name wanneer gewone experimenten te duur, ethisch onverantwoord, of anderszins onhaalbaar zouden zijn. Computer-simulaties kunnen ook nuttig zijn als er wel gewone experimenten worden uitgevoerd, in de hoop dat de gecombineerde resultaten meer inzicht verschaffen in de onderliggende processen. Hoe en wat we van deze pseudo-experimenten kunnen leren, is dan weer een filosofische vraag. Hoewel computationele methoden relatief nieuw zijn, sluit deze vraag zeer nauw aan bij een eeuwenoude puzzel uit de traditionele wetenschapsfilosofie: wat is het verband tussen de wereld enerzijds en onze modellen en theorieën erover anderzijds?

Als je maar lang genoeg verder klikt op Wikipedia kom je uiteindelijk bij filosofie terecht.Ook op Wikipedia kom je altijd bij filosofie terecht. Meer precies gezegd: als je bij een willekeurig artikel begint op de Engelstalige Wikipedia en steeds de eerste link in een artikel aanklikt (voetnoten en links tussen haakjes niet meegerekend), zou je in meer dan 90% van de gevallen bij het artikel “Philosophy” uitkomen. Dit fenomeen was al eerder bekend (zo blijkt uit deze illustratie op Reddit), maar ik leerde het kennen via xkcd (mouseover bij deze cartoon). Als je al dat geklik maar tijdverlies vindt, maar toch benieuwd bent of en hoe een bepaald onderwerp op Wikipedia naar de pagina over filosofie leidt, dan kun je gebruik maken van deze website. Het kan zelfs nog mooier: Xefer illustreert de zoekresultaten in een boomstructuur.

Dit is een leuk weetje, maar toont het iets fundamenteels over de filosofie? Het zegt niet dat je absoluut altijd op filosofie uitkomt, enkel dat dit op Wikipedia heel vaak zo is en dan nog op voorwaarde dat je op een specifieke manier van het ene naar het andere artikel springt. Dat zegt dus net zo goed iets over de structuur van deze internet-encyclopedie, als over het onderwerp filosofie zelf. In mijn hoofd heeft alles met fysica te maken, maar is dat louter omdat fysica zo fundamenteel is, of komt het ook doordat ik fysicus ben en de verbindingen in mijn hersenen zich daar in de loop der jaren op zijn gaan richten? Nadat ik mijn onderzoek verlegd had naar het onderwerp kansrekening, begon ik te merken dat ik ook alles in functie van kansen, onzekerheid en toeval kon zien. We kunnen dit verschijnsel psychologisch verklaren, als een cognitieve bias, maar ik kan me moeilijk voorstellen dat dit effect even sterk zou optreden bij erg specifieke onderwerpen, zoals “stillevens uit de achttiende eeuw”. Opnieuw rijst de vraag: wat is het verband tussen de wereld aan de ene kant en ons mentale wereldbeeld en onze encyclopedieën aan de andere kant? Iets om in je zetel eens rustig over na te denken.

Gelukkige tau-dag!

Een volledige cirkel komt overeen met een hoek van twee keer pi of een keer tau.Gelukkige tau-dag! Nee, ik heb het niet over de Oosterse Weg van het tauïsme maar over een getal. De constante tau (\tau) drukt namelijk de verhouding uit tussen de omtrek, C, en de straal, R, van een cirkel:

\tau = C/R = 6,283185\ldots

Maar wacht eens even: de verhouding tussen omtrek en straal van een cirkel… Hadden we daar pi (\pi) al niet voor? Bijna: pi is de verhouding tussen de omtrek en de diameter (twee keer de straal) van een cirkel en dus precies de helft van tau. Tau lijkt een elegantere keuze te zijn (een cirkel is bijvoorbeeld tau radiaal, in plaats van twee pi radiaal), maar omdat pi zoveel eerder in gebruik kwam zullen we van dat mormel wel nooit meer afkomen.

Het idee dat pi fout is en de suggestie om het dubbele van pi als de meer fundamentele constante te zien, werd tien jaar geleden gelanceerd door wiskundige Bob Palais. (Klik hier voor zijn pagina met een link naar het originele artikel.) Vorig jaar stelde fysicus Michael Hartl voor om \tau als symbool te gebruiken voor de nieuwe constante en om 28 juni als tau-feestdag in te stellen. In de Amerikaanse datumnotatie is 28 juni immers 6.28, of tau afgerond.

Vandaag is er zelfs een heuse Tau Day Party in Caltech. Alleen jammer dat dat voor ons zo ver is: Caltech ligt in Pasadena, Californië. Leuk weetje voor de fans van The Big Bang Theory: Caltech is ook het onderzoeksinstituut waar Leonard en Sheldon werken. Ik zie Sheldon al helemaal uit zijn dak gaan op de Tau Day Party! Of zou hij het meer voor pi hebben? Pi-dag wordt al jaren gevierd op 14 maart (3.14). Voor wie overtuigd is door de argumenten van Hartls tau-manifest is pi-dag natuurlijk een heidens feest, maar niet iedereen is overtuigd van de superioriteit van tau: op weetlogs zijn ze nog niet om en ons anders zo harmonieuze huishouden blijkt verdeeld over de kwestie.

Dit is een mogelijk argument tegen tau: als je een cirkel moet opmeten, is het gemakkelijker om de diameter te achterhalen dan de straal; dan lijkt de definitie van pi meer voor de hand te liggen. Als je de cirkel zelf moet construeren, of als je de wiskundige definitie ervan opschrijft, gebruik je echter de straal – en die gebruik je ook in de definitie van tau. Zo wordt het tau-versus-pi debat een welles-nietes spelletje: is pi nu de helft van tau, of is tau het dubbele van pi? Een goed onderwerp voor een zen-meditatie misschien… en zo zijn we alsnog in de Oosterse sfeer beland.

Natuurlijk is het onzin om een irrationaal getal op een bepaalde dag van het jaar te vieren. We baseren ons op amper drie cijfers en doen daarmee zwaar tekort aan de heerlijke oneindigheid van de decimale notatie van deze getallen. Bovendien is ons hele kalender-systeem discriminerend voor sommige getallen: we hebben maanden met maximaal 31 dagen, dus getallen waarvan de tweede en derde decimaal hoger zijn dan dit, moeten nog verder worden afgerond om een feestdag te kunnen krijgen. Laten we vandaag toch ook even denken aan deze arme stumperds (waaronder klassiekers als de gulden snede).

Net als de schijnbare nonsens van zen-raadsels (Wat is het geluid van één klappende hand?), volgt ook deze onzin zijn eigen logica. Onzin kan trouwens heel leuk zijn en tot creatieve vondsten leiden. Als je vindt dat er geen muziek zit in dat hele tau-verhaal, luister hier dan maar eens naar:

Eén ding waar iedereen het wel over eens lijkt, is dat het vandaag 6.28 een perfecte dag is. Zes en achtentwintig zijn namelijk de kleinste perfecte getallen. Een perfecte dag: doe er iets moois mee!

Aanvulling: Er staat nu ook een stuk over tau-dag op Kennislink; daar zie je dat veel formules korter (en mooier) worden door het gebruik van tau.